Reflecties op Collaboration Station, een 3-daags evenement georganiseerd door platform BK
Het was een fris weekend in november in Amsterdam toen ik Collaboration Station binnenstapte, een driedaags evenement dat kunstwerkers bijeenbracht – velen wonend en werkend in Nederland – en me verdiepte me in de conceptuele en praktische aspecten van het collectiviseren. Op de tweede dag van het evenement sprak ik met iemand die was afgestudeerd aan de Gerrit Rietveld Academie en zichzelf een “beginnend kunstenaar” noemde. Hij vertelde me dat hij graag studioruimte en financiële ondersteuning zou willen, zodat hij “de kunstwereld kon binnenkomen.”[1] Hij was tot dan toe gewend om alleen te werken, en collectief werken was nieuw voor hem.
Ik vond dit verhaal pijnlijk herkenbaar voor velen die in de kunsten werken, mezelf incluis. Tijdens mijn eerste jaren in Nederland internaliseerde ik de onafhankelijkheid die in mijn kunstopleiding de norm was: ik werkte en produceerde alleen, zocht op eigen houtje naar studioruimte en schreef zelf subsidieaanvragen. Het resultaat? Ik voelde me uitgeput, geïsoleerd en werd langzamerhand doodmoe van het woord “zelf”. Maar desondanks moet ik toegeven dat ik nog steeds voornamelijk zelfstandig werk, omdat ik na sommige van mijn eerdere pogingen tot een collectieve werkvorm ironisch genoeg met een gevoel van eenzaamheid en ontreddering achterbleef.
Ik deed mee aan het evenement als iemand die tot op heden sporadisch heeft samengewerkt en nu de ambitie had om een collectief te vormen of zich bij een collectief aan te sluiten. De afgelopen jaren heb ik geprobeerd het eindeloze ‘zelf-doen’ te ontleren door andere kunstenaars te vinden die zich in eenzelfde precaire situatie bevinden en door de omstandigheden die de zogenaamde kunstwereld vormgeven, ter discussie te stellen. Het proces van het begrijpen van onze gedeelde omstandigheden – en het pleiten voor alle alternatieven die er zouden kunnen zijn – maakt dat ik nog steeds kan doorgaan als kunstenaar. Maar hoe te beginnen met collectief werken? En hoe houden we een dergelijke werkvorm vol? Hoe kunnen we open en toch op één lijn blijven als we samenwerken? Wat bevorderen we eigenlijk met collectiviteit? Met deze eerste vragen in gedachten, sloot ik me aan bij het programma waar bekende en verrassende verhalen op me zouden wachten.
“Voor ons in Latijns-Amerika is het een noodzaak om te collectiviseren, maar hier [in Nederland] is het meer een optie.” In de loop van de drie dagen is deze opmerking me steeds bijgebleven. Op het evenement waren sprekers en deelnemers uit onder andere Mexico, Indonesië, Polen en Rusland, die werkzaam zijn in verschillende en soms vijandige sociaal-economische en politieke milieus. Daarmee vergeleken, lijkt Nederland gesterkt door veiligheid, welvaart en een functionerende democratie. Het feit dat je in Nederland de “optie” hebt om te collectiviseren, in plaats van dat het een noodzaak is, zegt alles over de sociaal-materiële realiteit – om de uitdrukking van Hackers and Designers te lenen, die op de tweede dag een presentatie gaven[2] – waarin we ons in dit land bevinden. Hoewel bezuinigingen deel uitmaken van de recente geschiedenis en realiteit van het Nederlandse cultuurbeleid, bestaat er om te beginnen tenminste financiering voor cultuur vanuit de Staat.[3] Naar het schijnt verhuizen veel kunstenaars naar Nederland vanwege de mogelijkheid om financiering aan te vragen, iets wat in andere landen niet bestaat.
Maar zodra we zelf deel worden van het financieringssysteem – door subsidies te ontvangen als individuele kunstenaars (die zich moeten registreren als ZZP’ers) – beseffen we al snel dat het mes aan twee kanten snijdt. Het huidige systeem heeft kunstwerkers uiteengedreven en als concurrenten tegen elkaar opgezet. Samenwerking wordt voornamelijk bekeken en geëvalueerd door de lens van “cultureel ondernemerschap” in plaats van als een manier om solidariteit op te bouwen.[4][5] In dit systeem wordt van kunstenaars gevraagd om zichzelf op te bouwen en te bewijzen middels hun CV – een document dat veelal bol staat van neoliberale logica van meritocratie, alsook het elitisme dat daaraan ten grondslag ligt.[6] Voor niet-EU-kunstenaars ligt de zaak nog veel ingewikkelder. Ze moeten niet alleen zichzelf bewijzen om subsidies te kunnen ontvangen, maar ook om hun verblijfsvergunning te krijgen moeten ze aan de IND bewijzen dat ze ondernemers zijn, met een maandelijks inkomen dat het verdienpotentieel van de meeste kunstenaars ver overstijgt.[7]
Dat gezegd hebbende, beschouw ik de omstandigheden in Nederland toch als enigszins generatief, dankzij de aanwezigheid van mechanismen die de weg vrijmaken voor democratische discussies – bijvoorbeeld in het geval van burgerlobby (hier later meer over). Het zijn gronden waarop effectieve, zelfs paradigma-verschuivende strategieën, onderhandelingen en pleidooien welig kunnen tieren. Ik wil de lezer vragen dit in gedachten te houden bij het lezen van de rest van dit artikel, aangezien ik me richt op het landschap van collectivisering in Nederland – met het besef dat het er in andere delen van de wereld heel anders uit kan zien.
Toen deelnemers tijdens het evenement ervaringen met samenwerking en collectiviteit met elkaar deelden, werden woorden als vriendschap, vloeibaar, organisch en ecosysteem terugkerend genoemd. Tijdens een paneldiscussie met deelnemers van Lumbung Practice (educatief programma van – i.s.m. – de Appel, het Sandberg Institute en Gudskul) vertelden de panelleden verhalen over conflicten die gingen over auteurschap, financiën, verdeling van middelen en meningsverschillen over waarden binnen een collectief. Wanneer conflicten niet met zorg werden opgepakt of behandeld, raakten de banden en het vertrouwen tussen de betrokkenen vaak beschadigd. “Vertrouwen is de basis voor communicatie, delegeren en samen dromen”, reflecteerde panellid Alejandra Ortiz van Papaya Kuir.
Wat mij opviel, was dat samenwerking en collectief werk fundamenteel relationele ‘ruimtes’ zijn die begrip en conflictoplossende vaardigheden vereisen om er in te kunnen gedijen. In de workshop Future of Difference onder leiding van Yun Lee, bespraken we een voorbeeld waarin een samenwerking die onder druk stond van een deadline leidde tot een conflict. De meesten van ons hebben dit weleens meegemaakt: daar waar het project volle prioriteit kreeg en goed werd afgerond, hadden we geen tijd en ruimte voorzien om te zorgen voor de relaties tussen de betrokkenen. Zulke samenwerkingen zijn meestal van korte duur, of eindigen zelfs bitter, omdat we onze relaties opofferen voor het project.
Terwijl ik de oefeningen in de workshop samen met de andere deelnemers voortzette, begon ik een gevoel van openheid en hoop te voelen. Verschillen hoeven niet altijd tot conflicten te leiden, en conflicten kunnen constructief zijn als ze op een goede manier worden aangepakt. Zouden we kunnen beginnen met het bespreken van onze verschillende werkstijlen (bijvoorbeeld plannen versus spontaan te werk gaan)? Zouden we tijdens het hele proces eerlijke check-ins met elkaar kunnen doen? Zouden we onze gevoelens dan kunnen identificeren zonder elkaar te beschuldigen? Zouden we onze grotere doelen en waarden opnieuw kunnen bekijken?[8] De vaardigheden en kennis die we tijdens deze workshop hebben opgedaan, kunnen nog wel eens essentieel blijken voor samenwerking en collectief werk.[9]
Samenwerking betekent niet alleen samen werken, maar ook leren hoe je (zelf) kunt organiseren. Toen de sprekers vertelden over de initiatieven en collectieven die ze hadden gevormd, merkte ik een rode draad van gedeelde waarden op. Sommige collectieven ontstaan uit solidariteit, zoals het studenteninitiatief gra.si.students4palestine aan de Gerrit Rietveld Academie en het Sandberg Instituut.[10] Sommige collectieven worden geboren uit de behoefte om studioruimte te delen en groeien uit tot programma’s en ondersteunende organisaties, zoals Level Five, “een kunstenaarscoöperatie die kunstenaars in Brussel ondersteunt door werkruimtes, programma’s voor artistieke ontwikkeling en belangenbehartiging voor kunstenaars te bieden.[11] Sommige collectieven ontstaan wanneer een groep kunstenaars probeert voet aan de grond te krijgen in hun werkveld en worden dan een stichting om structurele financiering te kunnen ontvangen, zoals Instrument Inventors Initiative (iii), waarvan de huidige kernwaarden “culturele diversiteit” en “eerlijk loon” omvatten.[12]
Binnen alle collectieven bepaalt de manier waarop gedeelde waarden worden aangesproken, gecommuniceerd, herzien en overeengekomen de vorm en de levensduur van hun samenwerking. Samenwerkingen zonder gedeelde waarden lopen het risico transactioneel te worden, en collectief werk met slecht afgestemde waarden en onopgeloste conflicten is gedoemd te falen. In een voorbeeld van Level Five verlieten een aantal leden het collectief na een incident waarbij verschillende politieke opvattingen naar boven kwamen en botsten met hun behoefte aan studioruimte.
Hoe kunnen we dan manieren vinden om proactief over waarden te praten? Een deel van Yun Lee’s workshop bestond uit een oefening in het definiëren van waarden, waarin deelnemers elkaar in paren vertelden waar ze aan werkten en hun partner alleen antwoordde met “waarom?”. Na ongeveer vijf rondes soul-searching, kwamen de urgentie van het werk en de fundamentele waarde ervan boven drijven. Op praktisch niveau deelde het panel van Lumbung Practice een paar voorbeelden van structuren en strategieën die hen hebben geholpen om dergelijke discussies levend te houden: anticipeer erop dat conflicten deel uitmaken van collectief werk en houd regelmatig check-ins om goede communicatie te waarborgen, roddel of klaag niet achter de rug van iemand die bij een conflict betrokken is, en voer, afhankelijk van de situatie, directe gesprekken: één-op-één, als groep of met een uitgenodigde conflictbemiddelaar indien nodig.
Toen Alejandra Ortiz van Papaya Kuir sprak over spanningen binnen het collectief, merkte ze ook op: “tot nu toe betekent collectief werk onbetaald werk voor ons. We hebben nog geen tijd gehad om te ontspannen en samen te dromen. Wat we nodig hebben is tijd, geen geld.” Dit roept pertinente vragen op: hoe wordt collectief werk gewaardeerd binnen het heersende systeem? Wat voor soort out-of-the-system-denken (en -doen) vereist collectief werken? Gedurende heel het Collaboration Station-evenement bespraken we economieën in meervoud in plaats van enkelvoud, en vonden we uiteenlopende manieren om onszelf te positioneren ten opzichte van het neoliberalisme dat we elke dag tegenkomen.
“Zelfs als we het over kunstzinnig werk in de kunstwereld hebben, worden er veel algemene aannames gedaan”, zei Kuba Szreder, die op de tweede dag een presentatie gaf.[13] Van de kunstacademie tot de overheid, er zijn altijd aannames geweest over kunst als zijnde een passie, en “op maatschappelijk niveau wordt werken in de kunst vaak gezien als een voorrecht en niet als iets dat ondersteuning behoeft.”
Hoewel passie en voorrecht een groot deel van het narratief over werken in de kunsten hebben gevormd, zijn kunstwerkers het steeds vaker oneens met dergelijke uitspraken. Waaronder Szreder, die samen met zijn collega Kathrin Böhm het “Centre for Plausible Economies” (vert: Centrum voor geloofwaardige economieën) oprichtte.[14] Met behulp van methoden uit feministische en postkapitalistische economieën hebben ze kunstenaars gevraagd om in kaart te brengen hoe ze hun werk produceren en hoe ze zich tot elkaar verhouden, en zich daarbij af te vragen wie deelneemt aan hun ‘ecosysteem’ en de bijbehorende logistieke ketens. Later die dag hebben we, onder leiding van Hackers and Designers, onze eigen relaties met samenwerkingspartners, instellingen en middelen in kaart gebracht. Het was heel zinvol om zulke visualisaties op papier te zien, en eraan herinnerd te worden dat we leven en bestaan in een netwerk van relaties, en niet geïsoleerd in onafhankelijkheid, zoals het heersende systeem ons vaak doet geloven. Met dit bewustzijn kunnen we onze posities duidelijker zien en beginnen met het bedenken van nieuwe en alternatieve manieren om samen te werken.
Kunstenaar Katie Ceekay begon haar werksessie met het presenteren van haar huidige project over een politiek-georiënteerde artistieke coalitie. Dit project, waarbij zowel kunstenaars als instellingen betrokken zijn, neemt vragen als ‘Welke ondersteuningssystemen missen jullie/wij momenteel?’ en ‘hoe kan een creatieve coalitie zich bezighouden met structurele weerstand? Structurele weerstand tegen wat?’ als leidraad. In dit proces herdefiniëren de betrokken mensen en instellingen de relaties onderling, en bouwen ze aan gedeelde waarden en methoden om deze waarden te bewerkstelligen.[15] Ceekay benadrukte hoe haar sessie bij Collaboration Station niet zozeer gericht was op het benaderen van definities, maar zich vooral wilde richten op het benaderen als zijnde toenadering. Deelnemers kozen vervolgens uit zes thema’s – bijvoorbeeld time-banking (het verhandelen van kennis en vaardigheden met ’tijd’ als ruilmiddel), collectieve loonstructuur, resource sharing & commoning – waarna ze zich verdeelden in groepen waarin specifieke scenario’s werden besproken.
Ik voegde me bij een van de groepen over resource sharing & commoning. In ons scenario waren we “een groep culturele Oibrí die zich hebben gecommitteerd aan een resource-sharing model waarbij leden apparatuur, studioruimte, expertise, diensten, zorg, etc. delen” en we “maakten plannen om deze middelen toegankelijk te maken voor de bredere gemeenschap.”[16] Wat ik opmerkelijk vond, was dat we, zodra onze groep van zes ging zitten, dit fictieve collectief direct belichaamden zonder dat we elkaar van tevoren kenden. We spraken over de apparatuur die we in dit collectief hadden. Iemand begon de plattegrond van de studioruimte te tekenen, ter illustratie van mogelijke protocollen die we als leden van het collectief konden hebben. Aan de hand van de vragen uit Ceekay’s project, reflecteerden we op wat ‘waarde’ voor ons betekende, bij wat voor soort gemeenschappen we betrokken wilden zijn en wat ons besluitvormingsproces zou zijn… In slechts 30 minuten hadden we gewerkt en gedroomd als collectief.
“Op een alledaags niveau creëren mensen voor zichzelf structuren om zich te voorzien van ondersteuning, om zich te manifesteren en om manieren te vinden het hoofd boven water te houden,” zei Szreder. Echter, als we een discussie willen voeren over minimumloon of collectieve onderhandelingsmacht, merkte hij op, “dan is vakbondsvorming de enige weg.” Op een panel op de derde en laatste dag vertegenwoordigde Peter van den Bunder de Kunstenbond, de vakbond van de creatieve en culturele sector in Nederland. Als voorbeeld noemde hij hoe de Kunstenbond de belangen van haar leden bij de overheid behartigt en specifieke tactieken inzet wanneer ze in gesprek gaan met besluitvormers (bijvoorbeeld de desbetreffende wethouder of minister) over eerlijke lonen en contracten.
In tegenstelling tot de aanpak in de werksessie van Katie Ceekay, waar definitieve strategieën niet de doelstelling zijn, streeft Kunstenbond naar duidelijke politieke uitkomsten. Deze twee manieren van werken duiden de spanning tussen dromen en pragmatiek aan: hoe navigeren we tussen het verkennen van alternatieve mogelijkheden buiten het bestaande systeem en het opereren binnen de beperkingen van wetten, beleid, overheden en instellingen? Terwijl het een ons in staat stelt om weerstand te bieden aan waarden waar we het niet mee eens zijn, heeft het ander het potentieel om een dringende behoefte op te lossen en de huidige grenzen van mogelijkheden aan de kaak te stellen. Zodra we begrijpen hoe deze processen op elkaar inwerken, kunnen we weloverwogen keuzes maken over onze positie in systemische verandering – of we nu kiezen voor een radicale of diplomatieke benadering – en hoe we ons verder willen inzetten.
Op de laatste dag volgde ik de lobbyworkshop je hebt meer macht dan je denkt van Nanja van Rijsse van Lobby Lokaal. Daar leerden we over de stappen en praktische overwegingen van burgerlobby. Als iemand die niet in Nederland is opgegroeid en slechts beperkt stemrecht heeft, vond ik het buitengewoon leerzaam om een idee te krijgen van de beleidsvormingscycli op gemeentelijk niveau, temeer omdat daar 60% van het cultuurgeld wordt uitgegeven.[17]
Tijdens de workshop werd ons gevraagd om een specifiek verzoek te bedenken en een elevator pitch te oefenen voor de wethouder. In dit denkbeeldige scenario hadden we ons goed ingelezen om de optimale timing en persoon te kunnen kiezen, en ons doel was om onze boodschap over te brengen aan een potentiële bondgenoot. Ik was onder de indruk van hoe, als aanvulling op activistische tactieken waarbij het doel is om zichtbaarheid en publieke bewustwording te creëren, het lobbyen de positie van burgers kan versterken in een dialoog en uiteindelijk op de politieke agenda. Het was een eyeopener om een coöperatieve manier van samenwerken met de overheid tegen te komen, juist in een tijd waarin beelden van confrontatie en vergelding het dagelijkse nieuws en de sociale media domineren. Dat gezegd hebbende, een dergelijke werkvorm zou veel langer duren: maanden – zo niet een jaar – van onderzoek, planning en het organiseren van teams.
Het vergt een aanzienlijke hoeveelheid (zelf-)educatie en inspanning om zelfverzekerd deel te nemen aan beleidsvorming en juridische processen. Naast vakbondsvorming en burgerlobby, waren andere onderwerpen op de laatste dag van Collaboration Station het schrijven van open brieven en het formaliseren van een collectief als vereniging. Het zijn stuk voor stuk manieren om op formeel niveau te collectiviseren en daarmee het systeem van binnenuit te bevechten en te veranderen, die verschillende (hoewel misschien tragere en/of stillere) paden van activisme belichten.
Na drie dagen van conversatie en uitwisseling, groeide het aantal werkwoorden onder “collectiviseren” tot een dozijn. Collectiviseren: ruimte creëren binnen de groep, verschillen erkennen, grenzen en verwachtingen stellen. Collectiviseren: verschillende behoeften begrijpen, herhalen, strategieën bedenken, benaderen. Collectiviseren: het afleren en zich verzetten tegen het individualisme, de fragmentatie en de concurrentie die afbreuk doen aan kunst en cultuur. Samenwerking kaderen vanuit een relationeel oogpunt verschuift de nadruk van productie en concurrentie naar solidariteitsopbouw. Als kunstwerkers kunnen we onze agency gebruiken om samen te werken met vertrouwen en liefde, en om te collectiviseren en daarmee deel uit te maken van het beleidsvormingsproces. En tot slot, hoe we collectief werk ook benaderen, we moeten niet vergeten te dromen.
Dit essay is geschreven met steun van Stichting DOEN. De tekst is nagelezen en naar het Nederlands vertaald door Josje Hattink.
[1] De “kunstwereld” lijkt hier onvermijdelijk monolithisch, verankerd in instellingen – zowel qua financiering als qua tentoonstellingen – en de kunstmarkt. “Maar er zijn vele kunstwerelden!” zei ik tegen deze kunstenaar. Ik zou graag verwijzen naar Andrea Fraser, die de subvelden in de kunsten heeft benoemd, die “het subveld van de kunstmarkt, het subveld van de tentoonstelling, het academische subveld, een veelvoud aan op de gemeenschap gebaseerde subvelden en het veld van cultureel activisme omvatten.” Terwijl ik dit artikel schrijf, zie ik samenwerking en collectiviteit in al deze subvelden, welke ik tegelijkertijd zie als kritiek op het subveld van de kunstmarkt. Zie Andrea Fraser, “The Field of Contemporary Art: A Diagram” door Andrea Fraser: https://www.e-flux.com/notes/634540/the-field-of-contemporary-art-a-diagram
[2] Zie https://www.hackersanddesigners.nl/self-organize
[3] Dit wil niet zeggen dat de moeilijkheden en manifestaties van de wereldwijde polycrisis Nederland vreemd zijn. Denk aan de recente bezuinigingen op wetenschappelijk onderzoek. Echter, ik moedig de Nederlandse lezers en andere lezers uit het globale Noorden wel aan om te erkennen hoeveel zij als basis hebben, en hoe dit pleitbezorging en potentiële beleidswijzigingen mogelijk maakt.
[4] Ik heb dit uitvoerig besproken in mijn vorige artikel “Stop Calling Artists Entrepreneurs”: https://www.platformbk.nl/en/stop-calling-artists-entrepreneurs/
[5] Een ander toepasselijk woord dat de onderliggende narratieven van cultureel ondernemerschap beschrijft is ‘co-opetitie’, waarin ‘de prikkel om betrokken te raken bij coöperatieve processen voortkomt uit de potentiële beloningen voor individuen of ondernemingen’. Zie The ABC of the projectariat: Living and working in a precarious art world, een boek van Kuba Szreder.
[6] Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Myth_of_meritocracy
[7] Dit is met name het geval bij het aanvragen van een vergunning voor 5 jaar (als zelfstandig ondernemer). In 2024 stelde de IND een maandelijkse winst van minimaal €1,613 als eis. Om dit getal in perspectief te plaatsen: het gemiddelde inkomen van de kunstwerker in Nederland was in 2020 € 729 per maand (zie voetnoot 5). Zelfs gecorrigeerd naar de inflatie is er nog steeds een groot verschil tussen deze getallen. Zie ook: https://ind.nl/en/required-amounts-income-requirements#application-for-a-residence-permit-as-a-self-employed-person
[8] Al deze vragen zijn geparafraseerd uit de 2,5 uur durende workshop die werd gegeven door Yun Lee. De workshop werd oorspronkelijk ontwikkeld door Yun Lee en James Parnell op basis van hun ervaringen als curatoren van BARTALK. Zie https://www.bartalk.online
[9] Een andere workshop, Active Listening onder leiding van Sekai Makoni, vond gelijktijdig plaats. In deze workshop begeleidde Makoni deelnemers bij het reflecteren op de manieren waarop we luisteren, zowel individueel als collectief. Ook al heb ik niet deelgenomen aan de workshop, ik beoefen active/deep listening in mijn dagelijks leven en zou willen betogen dat dit nog een fundamentele vaardigheid is voor samenwerkend en collectief werk.
[10] Zie https://www.instagram.com/gra.si.students4palestine/
[11] Zie https://levelfive.brussels/en/about
[12] Zie https://instrumentinventors.org/about/mission/
[13] Szreder is auteur van The ABC of the projectariat. Zie voetnoot 5.
[14] Zie https://www.communityeconomies.org/projects/centre-plausible-economies
[15] Uit Ceekay’s presentatie: “De intenties van deze coalitie, hoewel zo goed mogelijk gezamenlijk besloten, zullen gericht zijn op de overlappende behoeften van degenen die geïnteresseerd zijn in zaken zoals zoals censuur, ethiek, wettelijke rechten van kunstenaars, kunst in het aangezicht van genocide, fascisme, kapitalisme; artistieke agency, politieke onderwerpen en educatie daaromheen, zorg, interventie, activisme, niet-statische gemeenschapsopbouw, enz.” Voor meer informatie over dit project, zie https://www.katieceekay.com/#/land/
[16] Voor de discussie ontvingen we geprinte scenario’s met een duidelijke context en vragen die Ceekay had voorbereid. Van de print, “Oibrí: (Iers woord): arbeiders; prekapitalistische term, bijvoorbeeld iemand die voor de gemeenschap zorgt”.
[17] Volgens de presentatie van Lobby Lokaal.