E

De politiek van dialoog, de politiek van ruimte 


Op 19 december 2023 organiseerde Platform Beeldende Kunst (PBK) de meet up Wat betekent dit voor de kunsten? bij W139 in Amsterdam. Dit verslag is geschreven door Jack Segbars.

22/04/2024




Op 19 december 2023 organiseerde Platform Beeldende Kunst (PBK) de meet up Wat betekent dit voor de kunsten? bij W139 in Amsterdam. Het doel was om gezamenlijk te reflecteren op de uitslagen van de Tweede Kamerverkiezingen van twee weken daarvoor, waarbij onder andere de PVV een grote winst boekte. Sprekers voor deze meet up waren Rune Peitersen (oud-directeur en medeoprichter van PBK), Nous Faes (onafhankelijk publicist en expert op het gebied van bestuurlijke besluitvormingsprocessen) en Thomas Drissen (directeur van koepelorganisatie De Creatieve Coalitie). De bijeenkomst was tevens aanleiding voor PBK om te reflecteren op de tactieken die zij het afgelopen decennium hebben ontwikkeld om weerstand te bieden aan het kunstvijandige klimaat, en om vooruit te blikken op wat de kunstsector te wachten staat. 

In dit verslag wordt ingegaan op de bredere context van de huidige politieke omwenteling in relatie tot de organisatie van cultuur, en de voortdurende dilemma’s en spanningen in de relatie tussen kunst en politiek. Wat zijn strategieën en vormen van weerstand en belangenbehartiging in de huidige politieke werkelijkheid?

De politieke context

De verkiezingen van 2023 markeren een historisch keerpunt: links is in totaliteit nog nooit zo klein geweest, en met de opkomst van de PVV heeft een racistische en ongrondwettelijke partij zich diep in het centrum van de macht gepositioneerd. Dit betekent een verschuiving van midden-rechts naar radicaal rechts. Tien jaar geleden werd PBK opgericht als reactie op de opkomst van rechts en de aanval op de kunstsector onder het bewind van Halbe Zijlstra, de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze ontwikkelingen bleken een voorafschaduwing te zijn van wat nu plaatsvindt. De partijen PVV, NSC en BBB tekenen in Nederland voor deze politieke omwenteling, die ook op Europees en wereldwijd niveau waarneembaar is, en onderdeel is van de opkomst van het rechtspopulisme in de afgelopen decennia. 

De volgende coalitie zal naar verwachting uiterst weinig op hebben met kunst. De BBB en NSC lijken bereid om de traditionele en regionale cultuur te ondersteunen, maar zullen niet hun portemonnee trekken voor de uitbreiding van het bestaande budget of kunstenaarshonoraria. Samen met de VVD volgen deze partijen de idee van marktwerking in de kunst. De PVV heeft openlijk verklaard ideologische tegenstander te zijn van kunst en aangegeven dat zij naast kunst ook de media wil ontmantelen. De aversie richt zich met name op wat de partij beschouwt als ‘linkse kunst’, wat wordt gezien als ideologisch vijandig en als zodanig gepositioneerd wordt in de bewust gepolariseerde strijd. Terwijl Baudet eerder nog werd gezien als een politiek brekebeen, vertegenwoordigt PVV-partijideoloog Martin Bosma de radicaal rechtse stem nu juist zelfbewust en zelfverzekerd in het centrum van de macht als voorzitter van de Tweede Kamer. 

De situaties in Hongarije, Polen, Italië en de VS laten zien hoe een verschuiving naar rechts zich kan manifesteren door politieke controle op media en kunst, en door de waarden die zij vertegenwoordigen als wapen te gebruiken in de ideologische strijd. Recentelijk hebben Polen en Hongarije ook laten zien hoe onrechtstatelijke controle op de rechterlijke macht onderdeel is van deze politiek. Deze ontwikkeling bedreigt ernstig de idee van een kritische, openbare ruimte die kunst en media kunnen bieden. Het ondergraaft bovendien de vorming en ontwikkeling van progressieve en inclusieve vormen van politiek. De gang naar een conservatief, behoudend en repressief isolationisme, waarin kritiek monddood wordt gemaakt, is ook in Nederland ingezet. Deze vooruitzichten en gevaren zijn niet irreëel maar realistisch. 

De idee van structurele ondersteuning van kunst lijkt van de politieke horizon te verdwijnen. Financiering en ondersteuning van kunstpraktijken als onderdeel van een emanciperende, progressieve artistieke gemeenschap en motor voor kritiek en democratie, en die de kern van de politieke claim vormen, komen op de tocht te staan. De verkiezingsuitslagen hebben deze dreiging invoelbaar en uiterst concreet gemaakt. 

Het dilemma hoe vanuit de kunsten te engageren met de politieke conditie

De meet up in W139 werd georganiseerd in de tentoonstelling Peoples Forum van Farida Sedoc, waar PBK op uitnodiging van de kunstenaar tijdelijk kantoor hield. Sedocs project ontwikkelt zich procesmatig over een langere periode en belicht levende, zelfredzame sociale artistieke praktijken, waartoe ze ook PBK rekent. In de discussie tussen Thomas Drissen en Nous Faes stond centraal in hoeverre er vanuit de politiek-bestuurlijke overlegstructuur invloed kan worden uitgeoefend op de cultuursector en hoe de positie van de kunstenaar kan worden veiliggesteld.

Vanuit zijn ervaring en expertise deelde Drissen, die vijf jaar als adviseur voor GroenLinks heeft gewerkt in de Tweede Kamer, zijn inzichten over de mogelijke implicaties van de verkiezingsuitslag voor toekomstige beleidsmaatregelen. Hoewel de landelijke ondersteuning voor kunst in de vorm van de BIS, die grote kunstinstellingen financiert, momenteel vaststaat, kan deze in de toekomst aanzienlijk veranderen, aangezien de Tweede Kamer budgetrecht heeft. De huidige budgettering en wetgeving zullen echter niet zomaar aangepast kunnen worden, omdat de samenstelling van de Eerste Kamer, die hiervoor het akkoord moet geven, wezenlijk anders is dan die van de Tweede Kamer. Voor een rigoureuze koerswisseling zal de nog te vormen coalitie dus steun nodig hebben van andere partijen, wat moeilijk maar niet onmogelijk is. De grootste geldstroom voor kunst en cultuur verloopt echter via de gemeentes, die subsidies beheren. Omdat deze subsidies nationaal worden toegewezen als onderdeel van een mix van taken, zijn de bijbehorende budgetten op de lange termijn ook niet gegarandeerd veilig.

Drissen temperde dit negatieve vooruitzicht enigszins door te wijzen op de instabiliteit en het gebrek aan bestuurlijke ervaring binnen de te verwachten coalitie. Het is onzeker of er überhaupt een effectieve regering gevormd kan worden en hoelang deze stand zal houden. Deze onzekerheid, samen met de verwachte lange duur van de formatie, biedt voorlopig wat respijt. Maar over het algemeen zijn de vooruitzichten uiterst ongunstig. Drissen benadrukte daarom de noodzaak van een grotere betrokkenheid bij vakbondsorganisaties en collectieve actie om politieke druk uit te kunnen oefenen. Van de 300.000 mensen werkzaam in de sector zijn er slechts 50.000 lid van een vakbond.

In reactie hierop zei Nous Faes juist teleurgesteld te zijn in het werk dat de lobbygroepen tot nu toe hebben gedaan. De sociale dialoog, een brede maatschappelijk overlegstructuur die na de bezuinigingsslag van Kabinet-Rutte I in drie kabinetsperiodes uit de klei werd getrokken, was bedoeld om tot een nieuw maatschappelijk akkoord met de kunstensector te komen. De onderhandeling door vakbonden en lobbygroepen hebben echter volgens haar tot verdere verdeling en verzwakking van het veld geleid. De reden hiervoor ligt volgens Faes in de traditionele onderhandelingssystematiek. Onderhandelingen worden altijd sectoraal ingestoken en zijn dus gebaseerd op het uitsluitend opkomen voor het eigenbelang. Faes betoogde dat het gecompartimenteerde lobbywerk de maatschappelijke ongelijke verdeling van arbeid bestendigt in deelbelangen, wat de ongelijkheid binnen de sector verhult en versterkt.

Als voorbeeld hiervan haalde Faes kunstinstellingen aan die tijdens de coronapandemie, ondersteund met noodfondsen, als eerste de zzp’ers eruit gooiden en zo zelfs geld overhielden. Met het inzetten van zzp’ers wordt een scheiding aangebracht tussen onzekere en zekere arbeid, wat in tijden van bezuinigingen economisch gunstig is voor instellingen zelf, maar funest uitpakt voor degenen zonder vaste aanstelling. Dit impliceert dat de verantwoordelijkheid van de kunstinstelling beperkt blijft tot haar eigen voortbestaan, maar dus niet strekt tot alle arbeidskrachten die bijdragen aan de culturele productie. Er blijkt geen consensus te zijn over wie het kunstenveld uitmaken, welke arbeid daarvoor beloond moet worden, en in welke vorm. Faes ziet de rol van de vakbonden hierin juist niet als positief maar eerder als een bevestiging van het systeem. De vraag zou volgens haar moeten zijn: in welke economie willen we eigenlijk werken?

De valkuil van belangenbehartiging zonder systeemverandering

De Fair Practice Code is illustratief voor het probleem van belangenbehartiging zonder daarbij wezenlijke systeemverandering te realiseren. Deze code, mede ontwikkeld door PBK vanuit het kunstenveld zelf, heeft als doel kunstenaars eerlijker te belonen voor hun diensten door de betaling binnen presentatie-instellingen, galeries en musea te reguleren, met vastgestelde bedragen en tarieven. De invoering van de code vereiste veel moeite, overredingskracht en onderhandelingen, en betekent een herijking en erkenning van de positie van kunstenaars binnen de productieketen. In plaats van dat kunstenaars on(der)betaald hun werk moeten tentoonstellen in ruil voor zichtbaarheid, worden ze nu beschouwd als volwaardige arbeidskracht.

Maar de belofte van de code is niet alleen om de arbeid van kunstenaars anders te waarderen, maar een systeemverandering. De code zou weerstand kunnen bieden aan de onderliggende politieke economie van arbeid, de neoliberale austerity-politiek, die gebaseerd is op zelfondernemerschap, liberalisering en marktwerking en overheidsbezuinigingen. 

De vraag is echter in hoeverre de economische structuur van culturele productie substantieel verandert en toegankelijker wordt met de code. De vraag blijft of het de druk op culturele productie zal verlichten. Deze onder staatssecretaris Uslu geïmplementeerde regeling betekent slechts voor enkele kunstenaars een significante bijdrage aan het levensonderhoud. Er verandert ook niets aan de verhouding vaste dienstverbanden en flexibele arbeid binnen de institutionele context, en de overgrote meerderheid van kunstenaars blijft (net als alle andere zzp’ers) in uiterste precariteit. 

Oud-bestuurslid en medeoprichter van PBK, Irene de Craen, bracht nog een ander effect van de uitvoering van de code naar voren, namelijk hoe deze het systeem minder toegankelijk maakt. Om in aanmerking te komen voor een subsidie van het Mondriaan Fonds voor incidentele projecten met kunstenaars, moeten kunstinstellingen een vergoeding bieden die voldoet aan de Fair Practice Code. Maar vanwege de beperkte budgetten van kunstinstellingen en ze geacht worden ver van tevoren hun planning rond te hebben, wordt het hen moeilijk gemaakt om kunstenaars te presenteren of uit te nodigen. Voor kunstenaars die ad hoc willen werken wordt het veel moeilijker om zonder institutionele vergoeding ervaring op te doen. De Craen merkte op dat de effecten hiervan harder aankomen bij de categorie kansarmere en financieel minder draagkrachtige kunstenaars die daarmee van de radar verdwijnt en onzichtbaar wordt. Dit verkleint de diversiteit aan deelnemers, en ondermijnt de emanciperende werking van de code.

Drissen stelde hiertegenover dat door het groter wordende besef dat kunstenaars voldoende betaald moeten worden om te kunnen leven, dit op den duur zou moeten leiden tot structurele vergroting van de middelen. De Fair Practice Code spreekt namelijk ook van een ketenverantwoordelijkheid waarmee instituten worden gewezen op hun zorgplicht voor zowel individuele arbeidskrachten als het geheel van de culturele productie. Met de invoering van de gedragslijnen als onderdeel van de code, zijn productiewaarden geïntroduceerd die voorheen ontbraken. Ook Peitersen beargumenteert dat deze gedragslijnen werken als een strategische hefboom die impliciet werkt: het wordt hiermee duidelijk dat het totaalbudget moet worden vergroot. 

Faes constateerde echter dat er politiek gezien weinig animo is voor een structurele vergroting van budgetten, zowel op landelijk, gemeentelijk als provinciaal niveau. Er bestaat geen politieke overeenstemming over wat de keten is. Door de verantwoordelijkheid voor verandering te blijven leggen bij kwetsbare instituten, die als gevolg van de code te maken krijgen met verhoogde kosten voor kunstenaars, maar daarvoor geen substantiële extra financiering ontvangen, betekent dit volgens haar dat er uiteindelijk voor minder cultuurwerkers remuneratie mogelijk is. 

Dit betekent dat de Fair Practice Code de spanningen tussen de verschillende segmenten – instituut, politiek en kunstenaar – niet integraal oplost; elk beheert zijn eigen budget en positie. Dit resulteert uiteindelijk in een vorm van sanering, waarbij financiering en deelname worden beperkt tot een kleinere groep, en vooral de niet-commerciële, experimentele en kleine vormen van kunstproductie het zwaarst worden getroffen. Dit staat haaks op de oorspronkelijke intentie om meer kunstenaars aan het werk te houden en de niet-commerciële sector te ondersteunen. De ideologische vooruitgang wordt afgeremd en ingeperkt door de bestaande ideologie. 

In de discussie verklaarde Faes sceptisch te zijn over de mogelijkheid het systeem van binnenuit te veranderen. Ze gelooft dat er een wezenlijk andere aanpak nodig is die via de politiek moet worden bewerkstelligd. Juist op dit cruciale politieke moment is dit volgens haar belangrijk. En het gaat niet alleen om de financiële steun voor kunstenaars, het probleem moet ook in relatie tot andere sectoren gezien worden die onder dezelfde politiek lijden, zoals de gezondheidszorg en de sociale voorzieningen. Het zou moeten gaan over een algehele integrale waardenoriëntatie omdat dit systeem niet werkt en ten grondslag ligt aan de bestaande politiek-economische ordening die de georganiseerde en structurele inkomens- en vermogensongelijkheid in stand houdt. Zonder die reorganisatie heeft geïsoleerd ijveren voor de eigen sector geen zin. Waar staat kunst eigenlijk voor? Welke waarden wil het uitdragen? Waar sta je zelf? Faes’ voorstel is om het fundamenteler in de politiek zelf te zoeken: hoe wezenlijke verandering tot stand te brengen die de systematiek van productie en verdeling fundamenteel aanpakt.

Na de discussie tussen Faes en Drissen werden door verschillende deelnemers suggesties gedaan om uit de impasse te komen. Iemand wierp op om juist het gesprek aan te gaan met groepen en mensen die rechts stemmen. In plaats van binnen de eigen bubbel te blijven, zou juist contact gezocht moeten worden met mensen die minder bekend zijn met hedendaagse kunstpraktijken en de ideeën die erachter schuilgaan. Kunst zou een mediërende rol kunnen vervullen en een dialoog over waarden kunnen starten. Een ander idee was om kunst meer vanuit de context te benaderen: werken vanuit de situaties zoals ze zich voordoen, onderzoekend waar er ruimte en meerwaarde is voor een artistieke interventie, en welke vorm deze moet aannemen. Weer een andere spreker benadrukte het belang van betrokkenheid bij de bestuurlijke politiek die grotendeels de condities bepaalt voor arbeidsvormen en huisvesting, wat ook betekent dat men zich moet verdiepen in de taal die daarbij gebezigd wordt.

Er zijn nog meer punten te maken, die ook in het gesprek zijdelings werden genoemd. Maatregelen die worden overwogen om de kunstsector te steunen, gaan altijd uit van een uitzonderingspositie van kunst, waardoor structurele verandering uitblijft en kunst politiek gezien precair blijft. Hoewel flankerend inkomensbeleid tijdelijk de inkomenspositie kan verbeteren, blijft de economische afhankelijkheid ad hoc, en bevestigt het door de politiek bepaalde afgescheiden en afhankelijke positie van kunst. Telkens weer wordt kunst in een politiek frame geplaatst. Waar in 2011-2012 het argument van het ‘eigen verdienvermogen’ gold, en waar ‘artistieke excellentie’ gemeten werd aan de bestaande economische normen die kunstenaars dwongen om in het regime van ondernemerschap en cofinanciering om in aanmerking te komen voor ondersteuning, verschuift het accent nu naar vormen van private investering, zoals het mecenaatsmodel. De politiek richt zich steeds meer op alternatieve bronnen zoals privatisering en uitbesteding, en neemt geen verantwoordelijkheid voor het erkennen van de betekenis van kunst voor het algemeen belang.

Met deze overtuigingen zijn ook PvdA en GroenLinks het jarenlang volledig eens geweest. Deze linkse partijen hebben jarenlang deze neoliberale austerity-politiek mede vormgegeven, wat zijn beslag heeft gevonden in de formuleringen van voorwaarden voor subsidies (waarin kunstenaars worden gepositioneerd binnen het regime van particulier ondernemerschap en zelfredzaamheid). Dit sluit naadloos aan bij de politieke beweging die is ingezet tot verdere ontmanteling van kunst als een maatschappelijk kwaliteit waarvoor algemene zorgplicht bestaat. Zoals Faes terecht opmerkte is kunst hierin geen uitzondering. Dit gaat op voor alle andere sectoren die niet in de ideologie van de vrije markt passen, denk aan het aandeel zzp’ers in de zorg, schoonmaakbranche of het onderwijs. Deze ideologische politieke beweging, gericht op competitie, schaarste en institutionele versnippering, heeft bijgedragen aan de verzwakking van de eenheid en solidariteit van de kunstsector, en staat ver af van de idee van de artistieke praktijk als waarde op zich die feitelijk een andere economische ordening veronderstelt. De huidige politieke partijen volgen en ondersteunen deze richting. Hierin ligt de fundamentele politieke scheiding die nog steeds niet is opgelost, en waarvoor nog steeds geen ideeën zijn geformuleerd.

Precariteit, solidariteit en verzet

De verkiezingsuitslagen illustreren de onvermijdelijke ontwikkeling van de liberale ideologie die culmineert in fascisme, en de opkomst van een autocratische politieke orde, zoals geanalyseerd door socioloog Willem Schinkel. Volgens Schinkel liggen neoliberalisme en fascisme in elkaars verlengde: wanneer politiek niet werkelijk open, rechtvaardig en inclusief is, valt ze uiteindelijk ten prooi aan de autocratische reflex van groepen die menen dat hun positie, welvaart of bezit bedreigd worden. De minder zelfredzamen, die niet tot dezelfde groep behoren, worden de schuld gegeven en uit de orde van zorg gestoten. Ook in Nederland heeft dit geleid tot een groeiende vermogensongelijkheid, toenemende discriminatie en een grotere kloof tussen de haves en de have-not. Na de laatste verkiezingen is het taak om te onderkennen hoe de huidige politiek tekortschiet, en eigenlijk altijd al tekortgeschoten heeft.

Artistieke antwoorden op de huidige situatie omarmen vormen van kunst als geëngageerd en infrastructureel onderzoek naar ons bestaan. Welke waarden kan kunst inbrengen die reflecteren op én interveniëren in de situatie waarin we ons bevinden? Dit is een infrastructurele benadering die resoneert met hoe PBK opereert. Naast directe belangenbehartiging ontwikkelt PBK andere vormen die samen een actieve weerstandstrategie vormen, en die belangrijk zijn om integraal te noemen. Het is een brede taak die bestaat uit oriëntatie, organisatie en politieke zichtbaarheid. 

Een belangrijke activiteit van PBK is reageren op het publieke discours over kunst, met de reeks Weerwoorden en in opdracht geschreven artikelen waarin wordt gereageerd op actuele uitingen in media of politiek. Daarnaast wordt in langere essays dieper ingegaan hoe de kunstpraktijk is ingebed in de huidige politieke conditie. Dit onderzoek wordt uitgebouwd in grotere dossiers en verbonden aan publieke evenementen. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de mecenaatsvorm als onderdeel van de artistieke infrastructuur. Hiermee analyseert en openbaart PBK de politieke infrastructuur die ten grondslag ligt aan de financiering van de kunstsector, en maakt deze politiek. Een ander belangrijk dossier is het atelieronderzoek Geen Stad Zonder Kunst waarvoor PBK in contact trad met de lokale besturen van steden in de regio over de noodzaak van ateliers voor kunstenaars. Er werden talloze evenementen georganiseerd waarbij lokale gemeenschappen en de infrastructurele context waarin zij werken werden betrokken. Een open en onderzoekende benadering als deze, die gebaseerd op dialoog en ontmoeting en sociale verbinding nastreeft in alliantie en solidariteit, staat zowel in vorm als houding diametraal tegenover de huidige politieke realiteit, die gedreven wordt door eigenbelang, isolatie en uitsluiting.

Deze vorm van geëngageerde belangenbehartiging van PBK vindt haar oorsprong in de ontstaansgeschiedenis van het platform. Na de bezuinigingsmaatregelen van 2011 bleek de sector versplinterd te zijn en werden er pogingen ondernomen om deze versnippering te verenigen. In talloze overleggen bleken de institutionele verschillen tussen presentatie-instellingen, musea, kunstenaars en cultuurwerkers te groot te zijn om de kunstsector onder een overkoepelende vorm van belangenbehartiging te verenigen. Als vrijwel enige organisatie is PBK overgebleven uit deze poging tot vereniging. 

In een markt van competitie en schaarste draaien institutionele belangen voornamelijk om het voortbestaan van het instituut zelf, een realiteit die zich meer dan tien jaar geleden aandiende en tot op de dag van vandaag voortduurt. De voorbeelden die Faes en De Craen aanhaalden bevestigen dat. De huidige politieke infrastructuur, die de toegang tot werk en ruimte organiseert en deze steeds exclusiever maakt, moet onderwerp van gesprek, verzet en actie blijven. Een directe omslag is echter niet binnen afzienbare tijd te verwachten en vereist een lange adem. 

photo Pieter Kers | Beeld.nu



Over Jack Segbars

Jack Segbars is kunstenaar en schrijver, en hij is medeoprichter van Platform BK. Naast zijn praktijk als kunstenaar schrijft Segbars veelvuldig over kunst en kunstgerelateerde onderwerpen voor o.a. Metropolis M., Open! en PARSE.