J

Van wie zijn de ateliers?

Een pleidooi voor een hernieuwd begrip van kunstenaarsateliers als maatschappelijk vastgoed en daarbij passende vormen van eigendom en beheer.

04/10/2022




Wouter Huis, It will all disappear in time (Maastricht), 2019. Foto: Tetsuro Miyazaki

Een zomeravond in 2019. De wijk Caberg in Maastricht. Een braakliggend terrein met een vlag erop geplant. Te lezen valt: It will all disappear in time. De vlag is een kunstwerk van Wouter Huis, hier gefotografeerd door Tetsuro Miyazaki. Een clubje mensen staat krachtig te wijzen naar de defaitistische of, zo je wil, berustende boodschap dat uiteindelijk alles zal verdwijnen. En dat zal ook gebeuren. Sterker nog, alles is al verdwenen. Tot een paar maanden voor deze zomeravond stonden op dit braakliggende terrein nog 119 eengezinswoningen uit de vroege jaren ‘50. Vanaf 2017 heeft woningbouwcorporatie Servatius deze huizen gesloopt om nieuwbouw te kunnen realiseren.

Aangezien de uitverhuizing van de bewoners tot aan de sloop een lang proces is, kregen kunstenaars tijdelijk de leegstaande sloopwoningen toegewezen. Zij hielden de wijk levend, schilderden de huizen in verschillende kleuren, organiseerde open ateliers. Er kwam zelfs een Caberg Biënnale in 2015, wetende dat deze nooit een vervolg zal krijgen. In het publieke werkgesprek dat Platform BK en de Kustenbond die avond organiseerden, stelden kunstenaars dat hun artistieke praktijk meer profijt heeft gehad van betaalbaar kunnen wonen in Caberg, dan van de mogelijkheden die het lokale cultuurbeleid voor individuele kunstenaars biedt.

Het gesprek in Maastricht was een van de zes publieke werkgespreken van Geen Stad Zonder Kunst #2. In iedere stad speelt iets anders, maar de overeenkomsten zijn groot: overal worden ateliers duurder, schaarser en de contracten meer tijdelijk. Atelierpanden worden verkocht door gemeentes. Woningbouwcorporaties verkopen atelierwoningen of schuiven deze door naar de vrije markt voor kapitaalkrachtigere, niet-kunstenaarhuurders. En de initiatieven die ontstaan om een atelierpand te behouden moeten jarenlang lobbyen en strijden voor een stukje stad zo groot als een postzegel.

De zes werkgesprekken met ambtenaren, wethouders, politici, kunstenaars, atelierorganisaties en andere belanghebbenden leverden een hoop inzichten en informatie op. Veelal zijn er goede bedoelingen bij de Woningcorporaties, maar de afdeling financiën bepaalt. Er is vaak sprake van goede wil bij de gemeenteafdeling Culturele Zaken, maar de afdeling Vastgoed neemt de beslissingen. De atelierorganisaties doen hun uiterste best, maar kunnen niet opbieden tegen vastgoedspeculanten. De kunstenaars zijn al snel blij met een plek, al is deze tijdelijk en duur. Dan kan er tenminste een paar maanden voor een tentoonstelling gewerkt worden.

Als levendige kunstenaarswijk toonde Caberg het belang van betaalbare huisvesting voor een goede kunstsector, maar ook dat tijdelijke regelingen geen oplossing zijn. Door tijdelijkheid gaat er uiteindelijk meer verloren dan er wordt gecreëerd. Er is niet alleen een volkswijk verdwenen, maar ook een kunstenaarsbuurt. En waarom? Omdat de financiële logica van de woningbouwcorporatie het wint van de behoefte van de gebruikers. Terwijl het ook anders kan. Met deze tekst wil ik laten zien dat het anders kan, dat het niet noodzakelijk is dat kunstenaars eerst de buurtbewoners en daarna zichzelf weggentrificeren. Dat er mogelijkheden zijn om voor de lange termijn betaalbare woon- en werkruimte voor kunstenaars te realiseren. Gelukkig zijn er al kunstenaars en atelierorganisaties die tegen de stroom in laten zien dat het anders kan. Zij laten zien dat de gebruikers van de ateliers centraal kunnen staan in het eigenaarschap en het beheer, in plaats van vastgoed als een financieel object te zien.

Deze focus op de financiële waarde van ateliers is doelbewust aangezwengeld door de landelijke overheid. Om internationale marktpartijen te interesseren voor de Nederlandse vastgoedmarkt is maatschappelijk vastgoed de markt opgeduwd. Echter, zijn ateliers vastgoedobjecten waarbij projectontwikkelaars profiteren van de aantrekkingskracht van kunstenaars? Zijn ateliers vastgoedobjecten die de gemeentebegroting sluitend moeten maken? Zijn ateliers vastgoedobjecten die woningbouwcorporaties volgens marktprincipes moeten verhuren of verkopen? Of zijn ateliers ateliers; een betaalbare werkplek in een pand waar samenwerking en uitwisseling van kennis, kunde en netwerk plaatsvindt.

Deze belangrijke vragen zijn nog urgenter geworden sinds de Wet Markt en Overheid in 2012 en de Woningwet in 2015 werden aangenomen. Deze wetgeving dwingt overheden en respectievelijk woningcorporaties om zich aan te passen aan de regels van markt, wat resulteert in hogere huren in het maatschappelijke vastgoed en dit komt ook sneller op de verkooplijst te staan. De kromme logica van dit beleid is dat overheden de markt niet mogen verstoren, zich daarom moeten aanpassen aan deze markt, wat vervolgens leidt tot de verkoop van maatschappelijk vastgoed aan de hoogste bieder op de markt. Hoezo geen beïnvloeding? Vastgoedinvesteerders zijn maar wat blij met de cadeautjes die zijn weggegeven.

Dit beleid leidt tot de financialisering van maatschappelijk vastgoed. Buurthuizen, bibliotheken, cultuurpanden, opvangcentra en ook ateliers, de gemeente en corporaties moeten dit maatschappelijke vastgoed kostprijsdekkend verhuren of voor de marktprijs verkopen aan de hoogste bieder. Daarmee verdwijnt de mogelijkheid om het maatschappelijke vastgoed in te zetten voor maatschappelijke doelen die niet gesubsidieerd worden of tot de kerntaak behoren. Met andere woorden, dit beleid tast het sociale weefsel van de gemeente bij de wortels aan.

GSZK#2 in Den Haag, 2019. Foto: Medina Resic

Na meer dan dertig jaar neoliberaal beleid weten we dat marktwerking van de overheid of publieke diensten vooral voordelig is voor internationaal opererende marktpartijen. De burger gaat er door marktwerking en privatisering alleen op achteruit. Niet alleen in de portemonnee, maar ook in voorzieningen, burgerrechten en democratische invloed. En, zoals we meer recent hebben kunnen merken, tast de privatisering van publieke diensten ook onze internationale veiligheid aan. Of het nu gaat om Blackstone of Gazprom, het zijn partijen die we zouden moeten weren uit de Nederlandse gemeentes.

Ik zou willen dat de financialisering van maatschappelijk vastgoed een halt toe wordt geroepen en het gebruik bij ateliers centraal komt te staan. Daarvoor is het enerzijds nodig om tegen deze logica van marktdenken in te gaan en daar een nieuwe definitie van maatschappelijk vastgoed tegenover te plaatsen. Want door de introductie van het marktdenken in de overheid en publieke diensten is niet alleen de voorraad van maatschappelijk vastgoed geslonken, maar is ook de definitie aan inflatie onderhevig. Er valt te stellen dat gemeentelijk vastgoed niet meer onder de definitie van maatschappelijk vastgoed valt, omdat het niet meer toegankelijk is voor maatschappelijke partijen.

Het vinden van een antwoord op de vraag van wie zijn de ateliers en het creëren van een nieuwe definitie van maatschappelijk vastgoed gaat daarmee niet alleen over de functie van ateliers, maar ook over de verhouding tussen overheid en burger, over democratisering en over Nederlandse geopolitiek. Zonder het moeilijker te maken dan het is, begin ik met een dwarsdoorsnede van atelierpanden in Nederland. Deze voorbeelden staan uiteraard niet op zichzelf, maar zijn exemplarisch voor zo veel meer atelierpanden in andere gemeentes. Want deze kwestie speelt van Amersfoort tot Zoetermeer. Met deze voorbeelden wil ik de problemen en de oplossingen concreet maken. Bij ieder voorbeeld begin ik met de vraag is: van wie zijn de ateliers?

GSZK#2 bij De Nijverheid in Utrecht. Foto: Medina Resić.

Vastgoedontwikkelaar?

Het eerste voorbeeld is Broedplaats De Nijverheid in Utrecht. De Nijverheid omschrijft zichzelf als ‘een culturele vrijhaven in het Werkspoorkwartier in Utrecht met ateliers en creatieve werkplekken voor ruim 50 autonoom kunstenaars, ontwerpers en creatieve makers.’ De eigenaar van het pand is een Amerikaans pensioenfonds die in 2018 een achtjarig huurcontract heeft afgesloten met Stichting De Nijverheid. De afdeling Culturele Zaken van de gemeente Utrecht geeft jaarlijks een kleine €40.000 subsidie aan De Nijverheid, omdat het naast ateliers en werkplaatsen ook een tentoonstellingsprogramma heeft voor Utrechtse kunstenaars. Het deel huur van deze subsidie gaat rechtstreeks naar Amerikaanse pensionados. Wat op het oog een rauwe vrijhaven is voor de creatievelingen, is een plek waar de gemeente cultuursubsidie investeert, een plek waar culturele en maatschappelijke waarde gecreëerd wordt door kunstenaars, en een plek waar een internationale vastgoedinvesteerder dit kapitaal wegsluist. Wat er bij het aflopen van het huurcontract in 2026 gaat gebeuren met de plek is onzeker. Waarschijnlijk kunnen de kunstenaars blijven totdat de vastgoedinvesteerder er dure appartementen kan gaan bouwen.

Woningbouwcorporatie?

De eerste atelierwoningen in Nederland werden in 1934 geopend in de Amsterdamse Zomerdijkstraat. Het project kwam voort uit een maatschappelijk initiatief voor collectieve kunstenaarshuisvesting. De gemeente verkocht het complex in 1990 aan woningbouwstichting De Key voor 1 gulden met de eis dat de functie van atelierwoningen gewaarborgd zou blijven. In 2011 hield Lieven de Key deze belofte voor gezien en bood de eerste woningen als individuele appartementen te koop aan. Deze verkoop was een voorbode van een omwenteling in het maatschappelijk vastgoed van woningcorporaties door de Woningwet 2015. Per 1 juli 2015 werden corporaties gedwongen zich op hun kerntaak te richten: het bouwen en beheren van huurwoningen voor mensen met lagere inkomens. Het vastgoed dat geen sociale huurwoning is, moeten ze administratief scheiden of onderbrengen in een dochteronderneming, de zogeheten daeb/niet-daeb-scheiding. Inmiddels is het pand aan de Zomerdijkstraat een mix van koop appartementen, commerciële huur en sociale huur. Het oorspronkelijke doel is verwaterd en als kunstenaars zich niet hadden verenigd om zich te verzetten tegen de uitverkoop, had Lieven de Key waarschijnlijk alle atelierwoningen al verkocht. De huurdersvereniging Arcade heeft in 2019 een rechtszaak gewonnen, die de overheveling van de sociale huurwoningen naar de commerciële dochteronderneming heeft teruggedraaid omdat de huurders geen instemming hadden verleend.

Gemeente?

Ateliergebouw M42 is een van de atelierpanden in de Gouwstraat in Oud Charlois in Rotterdam. In 2020 viel een brief van de gemeente bij de kunstenaars op de mat dat de panden verkocht gaan worden aan de hoogste bieder, om er uiteindelijke woningen van te laten maken. De kunstenaars zouden zelf ook wel geïnteresseerd zijn om de panden te kopen, maar kunnen de marktprijs niet betalen. Na ontvangst van de brief zochten de kunstenaars contact met de gemeente. Ze kregen de afspraak dat ze nog drie jaar kunnen blijven. Dat lijkt coulant van de gemeente, maar ook enkel uitstel van executie. Wat nu? We zitten over de helft van de drie jaar respijt. Een ding is zeker, wat door de gemeente wordt verkocht aan de hoogste bieder zal nooit meer maatschappelijk vastgoed worden.

Atelierorganisatie?

In 2019 kocht atelierorganisatie SLAK de voormalige Volksuniversiteit aan de Coehoornstraat 15-19 van de gemeente Arnhem. SLAK ateliers heeft als doel om de creatieve economie in Gelderland te faciliteren met betaalbare woon, werk en presentatieruimte. Voor haar bijdrage aan de ontwikkeling van de kunst- en cultuursector ontvangt SLAK structurele subsidies van gemeente Arnhem, Nijmegen en Apeldoorn. SLAK draagt met de aankoop en verduurzaming van het pand bij aan het behoud van het creatieve klimaat op deze locatie om de hoek van Arnhem Centraal. De panden aan de Coehoornstaart worden al sinds 2013 gebruikt door verschillende creatieve ondernemers. De ondernemers kregen van de gemeente vijf jaar de tijd om zich op deze locatie te ontwikkelen. In 2018 sprak de gemeente de intentie uit om delen van Coehoorn Centraal te behouden voor de creatieve ondernemers, buurtbewoners en de stad. Hiervoor moest echter wel een duurzame oplossing komen voor het beheer van de gebouwen. Een deel van deze permanente oplossing is dat SLAK eigenaar werd van een pand en een aantal andere panden zijn aangekocht door de kunstenaars. Op deze manier blijft zowel de functie als het maatschappelijk vastgoed behouden.

Kunstenaars?

Broedplaats Maakhaven zit in een industrieel pand dat begin twintigste eeuw is gebouwd voor de Bataafse Petroleum Maatschappij in Laakhaven. Het pand is al decennia eigendom van de gemeente en werd sinds 2001 via kunstinstelling Stroom Den Haag verhuurd aan creatieve ondernemers, kunstenaars, ontwerpers en ambachtslieden. Het gebouw herbergt 45 ateliers, studio’s en werkplaatsen en biedt ook ruimte voor tijdelijke projecten en evenementen. In 2017 heeft Maakhaven een eeuwigdurend erfpachtcontract op grond en opstal met de gemeente getekend. Op deze manier is de gemeente op papier nog steeds eigenaar, maar ligt het beheer volledig bij de stichting die gerund wordt door kunstenaars die gehouden zijn aan de voorwaarden van het erfpachtcontract. Doordat de kunstenaars het pand niet dienden aan te kopen, is er een lage financieringsdrempel maar wel volledige zeggenschap over het beheer voor lange termijn. Dat gaf de kunstenaars de mogelijkheid een hypotheek af te sluiten voor de verbouwing en verduurzaming van het pand. Zonder deze zekerheid hadden de kunstenaars en financiële partners niet kunnen investeren in onder andere zonnepanelen.

GSZK#2 bij NS16 in Tilburg. Foto: William van der Voort.

Tijdelijk vs. Permanent

Ook in andere steden zijn er kunstenaars in een door de gemeente georkestreerde stoelendans zoals bij M42 in Rotterdam. Bijvoorbeeld in Eindhoven, daar staat het monumentale pand De Zevensprong op de verkooplijst van de gemeente, omdat volgens de wethouder de ‘reservepot’ van de gemeente aangevuld moet worden. De kunstenaars huren er sinds 2014 een atelier, nadat het schoolgebouw haar oorspronkelijke functie verloor. Vorig jaar kregen de kunstenaars nog te horen dat het pand niet verkocht zou worden. Maar ja, nieuw college, nieuw beleid. En ook in andere steden zijn er kunstenaars een coöperatie begonnen om zichzelf te verzekeren van betaalbare woon- of werkruimte. Bijvoorbeeld het Hof van Cartesius in Utrecht, waar een groep creatievelingen sinds 2018 stap voor stap met gerecyclede materialen verschillende werkruimtes zelf gebouwd heeft. Kunstenaarscoöperatie Square 28 heeft vorig jaar hun zelfgebouwde ateliergebouw geopend in het havenkwartier van Amsterdam. De atelierorganisatie SAT kocht het ateliergebouw NS16 in 2018 met steun van de gemeente Tilburg. En in 2017 opende Stichting Kunstenaarshuizen Amsterdam het Ramses Shaffy Huis, een mooi voorbeeld hoe een atelierorganisatie een intergenerationeel pand met woon- en werkruimte voor kunstenaars op leeftijd en jongeren kan ontwikkelen en beheren.

Deze voorbeelden tonen een beeld dat ook uit de cijfers naar voren komt. De ateliers van vastgoedontwikkelaars zijn altijd van tijdelijke aard, het pand zal worden uitgepond. En ook de ateliers die beheerd worden door woningbouwcorporaties zijn in de regel tijdelijk, omdat maatschappelijke functies bij corporaties zwaar onder druk staat. Hierbij zijn atelierwoningen buiten beschouwingen gelaten, maar ook daarvoor geldt steeds vaker dat de corporaties na een periode van vijf of tien jaar de functie laat vervallen. Bij gemeentes zijn de ateliers tijdelijk tot semipermanent, in die zin dat de functie nooit volledig geborgd is. In veel gemeentes krijgen kunstenaars ateliers aangewezen in het kader van het leegstandbeleid. Panden die met een langer huurcontract meer zekerheid hebben, zijn desondanks niet zeker van een toekomst. Zodra er in een beleidsperiode een gat in de begroting is, staan de ateliers als een van de eerste op de verkooplijst. Bij atelierorganisaties is vaak ongeveer de helft tijdelijk, dit betreft panden met een huurcontract, en de andere helft permanent, dit betreft panden in eigendom. De panden waar een kunstenaarsvereniging de eigenaar en beheerder is, zijn zo goed als permanent geborgd.

Inzetten op permanente ateliers is gezien de blijvende vraag naar ateliers en de huidige woningnood de meest logische optie. Er zal in Nederland de komende jaren veel verdicht, herontwikkeld en gebouwd gaan worden. Ateliers kunnen een positie worden toegewezen in deze plannen voor gebiedsontwikkeling: gemeentes neem percentages op in bestemmingsplannen, wijs plots aan, schrijf tenders uit specifiek voor coöperaties, geef grond in erfpacht uit met dit doel. Dat zijn beleidsinstrumenten waarmee gemeentes kunnen inzetten op permanente ateliers die in eigendom of beheer zijn van atelierorganisaties of kunstenaarsverenigingen. De verbouw of nieuwbouw zou financieel aantrekkelijk kunnen worden ontwikkeld met landelijke en/of gemeentelijke revolverende fondsen via bijvoorbeeld het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting, zodat atelierorganisaties of kunstenaarsverenigingen woon-werkpanden kunnen realiseren. Dit soort beleidsinstrumenten levert een toekomstbestendig en rendabel atelierbeleid op, in tegenstelling tot investeringen in tijdelijkheid van de afgelopen jaren.

De gevolgen van eindeloze subsidies in tijdelijkheid is het duidelijkst in Amsterdam. Met het broedplaatsenbeleid heeft de gemeente sinds 2000 zo’n €55 miljoen geïnvesteerd in het ateliers. €55 miljoen! Zo’n €2,5 miljoen per jaar. Dat heeft opgeleverd: zo’n 750 individuele ateliers en 69 broedplaatsen met 1500 werkplekken. Dat klinkt als best een hoog aantal, maar 43 broedplaatsen zullen in de komende jaren verdwijnen. Dan zal er opnieuw geïnvesteerd moeten worden. Maar omdat de marktprijzen ook in het maatschappelijk vastgoed de standaard zijn geworden, moeten de subsidiebedragen omhoog om dezelfde aantallen te behouden. De broedplaatsorganisaties vroegen in plaats van de jaarlijkse €2,5 miljoen al €4 miljoen per jaar aan de gemeentebestuur om het aantal ateliers op peil te houden. Kortom, tijdelijk leegstandsbeheer is geen rendabel en toekomstbestendig atelierbeleid.

Bovendien zullen atelierorganisaties en kunstenaarsverenigingen die atelierpanden in eigendom hebben ook in de toekomst de huren beter betaalbaar kunnen houden. De kostprijsdekkende huur die gemeentes moeten vragen sinds de Wet Markt en Overheid maakt de huurprijs van gemeentelijke ateliers hoog. In Amsterdam kregen kunstenaars bij de invoering in 2017 te maken met een huurverhoging tot wel 40%. Daarbovenop zag de gemeente zich in de zomer van 2022 genoodzaakt om een huurverhoging tot 11% door te voeren vanwege de indexatie. Terwijl de jaarlijkse indexatie in de afgelopen jaren beperkt was tot een gemiddelde percentage van 2,3%. Kortom, de betaalbaarheid van de ateliers in gemeentelijk vastgoed staat erg onder druk staat, in vijf jaar tijd is er meer dan 50% bovenop gekomen. En dat  terwijl bij panden in eigendom van kunstenaars de huurverhogingen lang niet zo’n vlucht hebben genomen.

Maatschappelijk evenwicht

Met al het bovenstaande in gedachten, kom ik tot de conclusie dat er slechts een beperkt aantal manieren van eigenaarschap en beheer van vastgoed is waarbij het vastgoed als maatschappelijk gezien kan worden. Echt maatschappelijk is vastgoed dat bovenal een maatschappelijk doel dient, en dus niet het kapitaal van de vastgoedinvesteerder, de gemeentebegroting of het bouwbudget van de corporaties. Dat geldt ook voor ateliers. Kort gezegd moet het eigendom en beheer van atelierpanden naar kunstenaarsverengingen en atelierorganisaties. Daarbij is het essentieel dat er goede borging is dat het pand niet weer de markt opgebracht kan worden. Deze combinatie van eigenaarschap en borging is wat mij betreft de sleutel. Het is deze combinatie die zowel het vastgoed uit de markt zet als zeggenschap verlegt naar de gebruikers, waardoor de functie prioriteit kan hebben. Bij alle andere vormen zal de financiële waarde van het pand vroeg of laat de functie ondermijnen.

Op het eerste gezicht lijkt deze nieuwe definitie van maatschappelijk vastgoed een beweging van de gemeente en de woningcorporatie af, alsof deze niet meer nodig zijn. Maar dat ligt genuanceerder. Gemeentes en corporaties kunnen heel goed faciliteren in het creëren van deze deels nieuwe vormen die worden gedragen door maatschappelijke partijen. Deze vormen sluiten aan bij de groeiende coöperatieve beweging in Nederland. Zoals de energiecoöperaties Nederland zelfvoorzienend en onafhankelijk maken met ondersteuning van Rijk, provincie en gemeente, zo kan dat ook met ateliercoöperaties. Deze coöperaties bieden een belangrijk nieuw maatschappelijk evenwicht: een evenwicht dat de tegenstelling tussen producent en gebruiker opheft. In het geval van wooncoöperaties zijn de bewoners zowel huurder als eigenaar, wat een evenwicht biedt tussen de voor- en nadelen van huur en koop.

Dit evenwicht is interessant en van groter belang dan deelnemers aan coöperaties, of het nu woon-, voedsel-, of energiecoöperaties zijn. Het is dit door burgers aangestuurde evenwicht waarmee het maatschappelijke – na jaren van ontmanteling van het publieke door neoliberaal beleid – opnieuw gevormd kan worden. Bovendien biedt het evenwicht van energiecoöperaties een pasklaar antwoord op de huidige geopolitieke spanningen door de energiecrisis; door zelfvoorzienend te worden vergroten we onze onafhankelijkheid van partijen als Gazprom en kunnen we werken naar fossielvrije energie. Laten we de Nederlandse gemeente ook vrijwaren van de wurgcontracten van partijen als Blackstone en bouwen aan maatschappelijk evenwicht met atelierpanden.

Eigenaar- en beheervormen

Om dit perspectief iets meer concreet te maken, neem ik graag de mogelijke eigenaar- en beheervormen door. Kort gezegd zijn er twee smaken: de kunstenaarsvereniging ofwel de atelierorganisatie is de beheerder en/of eigenaar. De voorkeur voor de een of ander is deels persoonlijk en ideologisch. Het is de keuze tussen een vereniging of een stichting; actieve solidariteit tussen gelijken, of passieve solidariteit door een bemiddelend kantoor; autonomie van kunstenaars, of medezeggenschap van huurders; een intergenerationele gemeenschap of een institutionele organisatie. Beide eigenaar- en beheervormen hebben de ondersteuning nodig van de gemeente en/of woningcorporatie voor de realisatie. Als kunstenaarsvereniging een ateliergebouw willen opzetten of beheren, zullen zij vanuit de gemeente of corporatie ondersteuning nodig hebben voor de eigen organisatie, voor het erfpachtcontract, voor de aankoop van een pand, financiering, omgevingsvergunning, etc. Een atelierorganisatie zal dezelfde zaken moeten regelen, maar heeft in de meeste gevallen vanwege de subsidierelatie met de gemeente al een ingang en daarnaast personeel in dienst om dit te organiseren. Hoe dan ook, er zal een aanspreekpunt moeten zijn dat kunstenaarsverenigingen en atelierorganisaties kan ondersteunen en kan bemiddelen tussen hen en alle betrokken ambtenarenteams van culturele zaken, vastgoed, grondzaken, subsidies en wooncoöperaties. Het belangrijkste is dat beide eigenaar- en beheervormen de mogelijkheid bieden om het maatschappelijk vastgoed eeuwigdurend buiten de markt te plaatsen, wat onder meer lange termijn zekerheid, betaalbare huren, financieel rendement en maatschappelijke winst oplevert.

Te laat?

Het is nooit te laat. De beweging tegen de financialisering van maatschappelijk vastgoed is al ingezet. Door heel Nederland worden bijvoorbeeld wooncoöperaties opgericht met als doel om woningen voor eeuwig uit de greep van de markt te houden. Er zijn op dit moment meer dan 200 actieve projecten verspreid over het land. Op deze manier wordt zo maatschappelijk vastgoed opnieuw uitgevonden. Het is nog relatief kleinschalig, maar groeit tegelijkertijd snel. Ook voor ateliers geldt dat deze dusdanig kunnen worden georganiseerd dat deze voor eeuwig van de markt gehouden kunnen worden, door kunstenaars of atelierorganisaties. Gelukkig zijn er steeds meer mensen die zich realiseren dat eigendom van maatschappelijk vastgoed door kunstenaarsvereniging of atelierorganisatie de beste manier is om de functie te beschermen. Al is het soms niet makkelijk, het is de beste weg vooruit.

 

Een eerdere, Engelstalige versie van deze tekst werd door de auteur uitgesproken als key-note lezing tijdens het Symposium Atelierbeleid Groningen op 15 september 2022.




Over Joram Kraaijeveld

Joram Kraaijeveld is producent, curator, docent en schrijver en zet zich als zodanig in voor de positie van de kunstenaar en de waarde van de kunsten voor de samenleving. Hij werkt aan actieve vormen van solidariteit binnen en buiten de kunsten. Hij was betrokken bij de ontwikkeling van de Arbeidsmarktagenda voor de Culturele en Creatieve Sector 2021-2024, de richtlijn kunstenaarshonoraria en de Fair Practice Code. Namens Platform BK schreef hij samen met Bart Stuart het onderzoeksrapport ‘Geen Stad Zonder Kunst’ over verschillende vormen van beheer van atelierpanden in Nederland. Joram doceert kunsttheorie aan de Gerrit Rietveld Academie, waar hij ook voorzitter is van de Redactieraad voor Intercurriculaire Programma's. Hij werkte als curator voor onder meer SMBA, Van Abbemuseum, De Brakke Grond & Museum Dr. Guislain, Schloss Ringenberg, Metropolis M & Stedelijk Museum Amsterdam. Zijn artikelen zijn gepubliceerd in o.a. Metropolis M, Boekman en Kunstlicht. Hij is voorzitter van vereniging Platform BK, commissielid van de CAWA en lid van wooncoöperatie Het Nieuwe Bajesdorp.