H

De kunstmatige gemeenschap

Precaire praktijken #5. Over de kwetsbaarheid van een kunstgemeenschap die niet mag mislukken.

22/01/2021




Illustratie door Atelier Yuri Veerman

 

Vlak voordat de intelligente lockdown als gevolg van de pandemie landelijk werd afgekondigd, heb ik mijn scriptie over de kunstenaarsgemeenschap waar ik onderdeel van ben, ingeleverd. Dat deze afkondiging vlak na het inleveren van mijn scriptie plaatsvond was niet alleen ironisch omdat wat mij weerhield van sociaal contact (namelijk het afschrijven van mijn scriptie) ingewisseld werd door de lockdown, maar ook omdat het coronavirus veel van wat ik in mijn scriptie bekritiseerde in totaal ander daglicht bracht. Ik beargumenteerde dat de kunstenaarsgemeenschap, Broedplaats Lely, waar ik woon in Amsterdam, kunstmatig is, en stelde de vraag of deze wel een gemeenschap, of populairder gezegd, een community mag worden genoemd.

Veranderingen die met crises gepaard gaan zorgen voor instabiliteit en betekende in dit geval ook het einde van veel organisaties die zich al in wankele posities bevonden, zo ook binnen Broedplaats Lely. Maar grote veranderingen kunnen ook mogelijkheden zichtbaar maken die binnen een vastgeroest systeem eerder onmogelijk leken. Aan het begin van de lockdown rondde ik mijn scriptie af. Deze handelde over de verwachtingen van kunstgemeenschappen zoals Broedplaats Lely, de valse voorwendselen waaronder dit soort gemeenschappen worden opgericht, en de problematische kaders waarbinnen kunstenaars geacht worden te manoeuvreren. De gevolgen van de coronacrisis onderstrepen wat de waarde van een gemeenschap is, hoe deze functioneert en waarom het juist nu belangrijk is om ruimte te waarborgen waarin gemeenschappen tot stand kunnen komen.

 

Een gevoel van saamhorigheid is belangrijk; dat werd nog eens bevestigd in recente reclames die ons geruststelden dat we met de gedwongen isolatie toch echt samen naar iets toe werken. In de supermarkt werden de radionummers onderbroken door emotionele verzoeken waarin zoetsappige, filmische muziek de toon zette. Het was een verzoek om samen afstand te bewaren – we doen het immers voor elkaar. Het verlangen naar verbondenheid wordt door instanties al langere tijd als middel ingezet en het belang van de gemeenschap wordt steeds vaker als reden aangehaald om sociale projecten van start te laten gaan.

Als eind-twintiger met een inkomen onder modaal ben ik tijdens mijn zoektocht naar een woning vaak gemeenschapsprojecten tegengekomen. Het is in Amsterdam moeilijk om aan betaalbare woonplekken te komen. Maar er bestaan plekken waar je in ruil voor het verzorgen van de omgeving een woning kunt krijgen voor een sociale huurprijs. Misschien is deze tendens naar gemeenschap een reactie op het groeiende individualisme in onze samenleving of een antwoord op de verdwijnende verzorgingsstaat. Ook bleek tijdens de coronacrisis hoeveel mensen in eenzaamheid en isolatie leven. Leden van een gemeenschap zorgen juist voor en komen op voor elkaar en laten mensen zich ergens onderdeel van voelen. Maar net zoals de supermarkt die mij emotioneel probeert te verbinden aan mijn medeconsument die (hopelijk) op anderhalve meter van mij verwijderd staat in het gangpad, vraag ik me af wat de achterliggende intentie is als een wooncorporatie of -organisatie een gemeenschap wil stichten.

 

Dat kunstenaars ingezet worden als gentrificatie-middel is een bekend fenomeen. Zoals Ronald Mauer, lid van de Amsterdamse gemeenteraad in 2017 verwoordde in Trouw: ‘Eerst komen er kunstenaars en dergelijke. Hun komst trekt horeca en andere voorzieningen. En dat maakt een buurt aantrekkelijk voor een nieuw soort bewoner. Zo kan een hele buurt een boost krijgen.’ Zo schrijven stadsgeografen Jon Coaffee en Stuart Cameron zelfs over een derde gentrificatiegolf: in de eerste verhuisde de kunstenaar zelf naar de rand van de stad omdat daar grotere en goedkopere ruimtes waren, in de tweede golf worden kunst en omgeving tot private handelsartikelen gemaakt, en in de derde wordt door expliciet beleid de kunstenaar op bepaalde plekken geplaatst om de omgeving door middel van publieke programma’s en kunst een boost te geven.

Als kunstenaar ben ik blij dat de gemeente Amsterdam het belang van kunst inziet. Ook ben ik blij dat er broedplaatsen bestaan. Zo kunnen kunstenaars als ik in Amsterdam blijven. Het probleem van het huidige systeem is dat het te weinig bewegingsvrijheid biedt. De kunstenaar mag leven, werken en maken binnen kaders die opgelegd worden door instituties zoals de gemeente, woningcorporaties en broedplaatsbeheerders. Een voorbeeld van dit problematische beleid is Broedplaats Lely, waar ik samen met ruim vijftig andere kunstenaars woon.

In 2017 mochten kunstenaars na een selectieprocedure intrekken in het voormalige Calvijn College, gelegen in het snel veranderende Nieuw-West, nabij station Amsterdam Lelylaan. De selectieprocedure van de broedplaatsbeheerders van Urban Resort bestond onder andere uit het insturen van een portfolio en het schrijven van een voorstel voor een publiek programma voor in de grote aula van het oude schoolgebouw. We kregen een contract van drie jaar en binnen deze tijd zou het moeten worden uitgevoerd. Op het moment dat de verbouwing van de omgeving af is moeten de kunstenaars wijken voor een ‘nieuw soort bewoner’: in dit geval huiseigenaren en vrije-sector huurders. Ondanks dat we allemaal geselecteerd waren op basis van onze veelbelovende plannen zijn deze in de praktijk amper uitgevoerd. Hier en daar werd de zaal benut, maar voornamelijk door de kunstinstellingen die ook huurders zijn in het gebouw, zoals de Appel Amsterdam en STEIM. (Door recente bezuiniging was STEIM onlangs gedwongen om de huur van Broedplaats Lely op te zeggen en de toekomst als organisatie blijft voorlopig onduidelijk.) Voor individuele kunstenaars bleek de drempel te hoog.

 

Het Amsterdamse broedplaatsenbeleid kwam in 2000 tot stand; in het snelgroeiende Amsterdam merkten de beleidsmakers dat ruimte voor experiment in rap tempo verdween. Het broedplaatsenbeleid werd in het leven geroepen als een vorm waarin ‘vrije geesten’ nog een plek zouden hebben. Deze vorm kwam op veel kritiek te staan; de regelgeving zou te gecompliceerd zijn en het opzetten van een broedplaats was voor veel creatievelingen te ingewikkeld. Als antwoord daarop werd broedplaatsorganisatie Urban Resort gevormd. Deze organisatie heeft haar wortels in de kraakbeweging maar heeft ook de benodigde bureaucratische kennis om een broedplaats te starten. Daarmee was het in staat om de schakel te vormen tussen kunstenaars en beleid. Zo kon, ondanks verdwijnende vrijplaatsen, toch ruimte voor experiment gewaarborgd worden.

Maar het belangrijkste onderdeel om te kunnen experimenteren is misschien wel de mogelijkheid tot falen. In Broedplaats Lely is daar weinig ruimte voor. Voor Amsterdamse begrippen is de huur per vierkante meter hier laag, maar voor de meeste huurders in de broedplaats komt de huurprijs alsnog uit op meer dan €600,- per kamer. Om een indruk te geven van wat veel kunstenaars verdienen; de TOZO (de acute overbruggingsregeling die tijdens de coronacrisis werd opgezet voor zelfstandige ondernemers) van €1.050,- was voor velen een verademing ten opzichte van hun gebruikelijke inkomen. Hoewel sprake is van een goedkope woning, kan de kunstenaar eigenlijk niet falen. Er zijn meestal meerdere bijbanen nodig voor het bekostigen van de vaste lasten. Het financieren van kunstprojecten is dan nog niet eens mogelijk. Wij als groep individuele kunstenaars werden samen in een gebouw geplaatst en gedoopt tot gemeenschap. Er is geen ruimte om voor elkaar te zorgen wanneer je moeite hebt je eigen hoofd boven water te houden.

 

Verrassend genoeg bracht de coronacrisis hierin verandering. De maatregelen mochten er dan voor zorgen dat bijna iedereen in één klap werkloos was, maar de onzekerheid die dat met zich meebracht bracht ons juist dichter bij elkaar. Broedplaats Lely voelde voor mij (excuses voor de wellicht ongepaste vergelijking in dit verband), als een cruiseschip met een variëteit aan dagactiviteiten. We gaven elkaar yogalessen, keken films en speelden spelletjes, er was tijd om kunst te maken, nieuwe ideeën uit te proberen, we waren aan het tuinieren, en er kwam zelfs een composthoop. Een medebewoner verwoordde wat velen voelden: we konden eventjes zonder schuldgevoel tijd nemen voor onszelf en het maken van kunst.

Als autonome kunstenaar ben je altijd op zoek naar een volgend project. Dit maakt het beroep uitdagend en kleurrijk. Wanneer er sprake is van financiële schaarste dan is deze zoektocht stressvol. De bal ligt altijd bij jou; je kan altijd meer doen, harder werken, verder zoeken. Maar aan de coronacrisis konden we niets veranderen. De TOZO-regeling was, zoals eerder gezegd, een verademing voor velen maar niet iedereen kwam hiervoor in aanmerking. De huurders namen met elkaar contact op. Er werd gesproken over een huurstaking uit solidariteit met de huurders die het financieel zwaarder hadden. De meningen over de huurstaking waren verdeeld maar er ontstond voor het eerst een collectieve beweging.

Er kwam een mailadres namens de huurders, er werd een brief opgesteld over de huurstaking en uit elke woongroep binnen het gebouw was een vertegenwoordiger die hielp met het schrijven hiervan. Bij de vergaderingen was de opkomst hoog, in tegenstelling tot de bijeenkomsten die de afgelopen jaren door onze broedplaatsbeheerders werden georganiseerd. Maar ik wil het niet mooier laten klinken dan het is. Het gevoel van collectiviteit kwam en ging. Na een paar maanden brokkelde de groep uit elkaar. Velen gingen weer aan het werk, de rekeningen moesten weer worden betaald de en opkomst bij de vergaderingen werd lager. We waren weer de individuele kunstenaars die naast elkaar leefden.

 

Dit essay gaat niet om de voorgestelde staking van de huurders van Broedplaats Lely en of die is gelukt of niet. Voor de nieuwsgierigen: het antwoord daarop is nee. Er kwam geen langdurige huurstaking maar wel een betalingsregeling voor de zwaarst getroffenen. Waar het wel om gaat is wat dit ons duidelijk maakt. Niet eerder heb ik me zo verbonden gevoeld met de medehuurders. Tijdens de lockdown waren er twee aspecten die tot collectieve actie leidde: er was een gemeenschappelijk doel en er was tijd. Maar aan deze formule ontbreken stabiliteit en ruimte waardoor het collectief net zo snel uit elkaar brokkelde als dat het tot stand kwam.

Leden van een gemeenschap komen voor elkaar op. Maar het voornaamste is dat een gemeenschap zichzelf creëert en definieert. De huurders in Broedplaats Lely waren al bestempeld tot gemeenschap maar ironisch genoeg werd dit pas verwezenlijkt toen de leden zich tegen de organisatie afzetten die hen zo hadden benoemd. Een gemeenschap komt niet tot stand omdat een organisatie van bovenaf de vorm bepaald of de structuur bedenkt waarbinnen de gemeenschap zich mag bewegen. Gemeenschappen ontstaan uit vertrouwen. Om vertrouwensbanden te creëren zijn tijd en stabiliteit nodig. Op locaties die tijdelijk mogen worden bewoond, zoals Broedplaats Lely, krijgen de bewoners nauwelijks de kans om te aarden. Tegen de tijd dat de kunstenaars elkaar hebben leren kennen en weten wat zij voor elkaar en hun omgeving kunnen betekenen, wordt het tijd om het gebouw te verlaten.

 

We lijken vast te zitten in een vicieuze cirkel. De gemeente geeft aan welke projecten waar mogen komen en hoe lang deze mogen duren; de broedplaatsbeheerders krijgen ruimte toegekend op basis van hun beloftes dat er mooie projecten komen en dat kunstgemeenschappen goed zullen zijn voor de omgeving; de kunstenaars nemen deel aan de wedstrijd en formuleren wat er van hen verwacht wordt om aan een ruimte te komen in het steeds competitiever wordende Amsterdam. Om duurzame verbindingen te ontwikkelen met de stad hebben groepen ook duurzame woon- en werkgelegenheden nodig. In een broedplaats waarin vooraf is bepaald hoe lang ze mag bestaan, onder welke voorwaarden, en wie er mag deelnemen, blijft weinig ruimte over voor eigen invulling, eigen verantwoordelijkheid en autonomie.

Gemeenschappen zijn legitieme antwoorden op het groeiende individualisme van onze samenleving en ruimte bewaren voor experiment is een fantastische manier om een stad divers en creatief te houden. Maar een door hogerhand bepaalde gemeenschap is een kunstmatige gemeenschap en van experimenteren zonder mislukken krijg je hooguit matige kunst.

 

Met ‘De kunstmatige gemeenschap’ won Claire van der Mee een basisprijs bij de Prijs voor Jonge Kunstkritiek 2020.




Over Claire van der Mee

Claire van der Mee, tweetalig opgegroeid in zowel Los Angeles als Amsterdam, is afgestudeerd als beeldend kunstenaar aan de Gerrit Rietveld Academie in 2016. Naast het maken van beeldend werk schrijft zij veel, geeft zij af en toe kunstworkshops aan kinderen, werkt zij in een zeefdrukkerij en besteedt zij veel aandacht aan tuinieren. In 2020 heeft zij haar masterstudie kunst & maatschappij afgerond aan de Universiteit van Utrecht.


GERELATEERDE ITEMS