De afgelopen weken leek de Prix de Rome met name te draaien om de recensenten van De Volkskrant en de NRC die de Prix de Rome expositie in De Appel Arts Centre op een negatieve, maar vooral problematische wijze versloegen. De stukken die zij schreven hadden veel met het persbericht en weinig met een recensie te maken. Daarbij stelden zij toegankelijke kunst gelijk aan esthetisch, eenduidig en eenvoudig vermaak voor het grote publiek. In De Appel is hiervan op geen enkele manier sprake: de kunst ligt er op de bezoeker te wachten en die zou volgens de schrijvers niets kunnen met deze onbegrijpelijke werken. Het is hier namelijk onmogelijk passief te staren. De toeschouwer is genoodzaakt actief te lezen, te denken en zelf te interpreteren. Als vermaak en kwantiteit als maatstaf en meetlat dienen – gelijk de economie en alle andere door kwantitatieve meetkundige instrumenten gedreven wetenschappen die zowel onze waardering als ons wereldbeeld vormgeven – is dit zeker geen expositie gericht op de massa. In plaats daarvan is het doel de verdieping van de kunst zelf, niet diens publieke uitwerking. Dat in de berichtgeving de focus met name lag op het te winnen geldbedrag (c.q. de kosten voor de samenleving) en het bestempelen van de tentoonstelling als onbegrijpelijk, ontoegankelijk en ontegenzeggelijk slecht, geeft bezuinigers, beleidsmakers en cultuurcritici weer een nieuwe stok en de kunstwereld geen enkele inhoudelijke feedback.
Dat laatste is een belangrijke taak van de recensent. Niet het geven van sterren, niet het parafraseren van het persbericht en niet een mening ventileren zonder argumentatie. De recensent dient uit te leggen wat er te zien is, wat dit mogelijk betekent en hoe dit zich tot het discours verhoudt. De uitleg dient ter argumentatie voor de uiteindelijke duiding van de kwaliteit van een kunstwerk of gehele tentoonstelling. Dit gebeurt in een algemene krant door middel van toegankelijke taal gericht op het grote publiek, zodat deze het werk kan begrijpen en weet wat er in de kunst omgaat.
Dat het gebezigde jargon binnen de kunstwereld zelfrefererend en onbegrijpelijk is voor het grote publiek wordt daarmee dan ook een geheel inwisselbare uitspraak. Elke vorm van jargon is ontoegankelijk voor de massa omdat dat precies de essentie van jargon is. Jargon bestaat bij de gratie van leken tegenover incrowd, omdat het anders geen jargon zou zijn, maar algemeen taalgebruik. Elke discipline bezit zijn eigen jargon omdat deze de gebruikte concepten, theorieën en ideeën binnen de betreffende branche betekenis geven, vertegenwoordigen en duiden. Iedereen binnen de discipline weet waar het over gaat, het grote publiek, zijnde iedereen die zich niet binnen deze discipline begeeft, kent de termen niet en is daarmee logischerwijs een leek. De recensent maakt voor hen een vertaalslag.
Het is voor de kunstenaar geen vereiste zijn of haar werk tot in detail uit te leggen, ook hoeft een werk niet per se geheel voor zichzelf te spreken. Totale anticipatie op en inkapseling van alle mogelijke betekenissen sluiten het werk juist af. De recensent dient daarentegen wel uitleg te geven, dit is namelijk een belangrijk onderdeel van de professie: het geven van een lezing, een context en een oordeel. Volgende keer dat er sprake is van een ‘hoogdravende l’art pour l’art-instelling’ (in de verkeerd gebruikte letterlijke, niet de kunsthistorische betekenis van het concept), dient de recensent met kennis van zaken het werk aan het (grote) lezerspubliek uit leggen, als bruggenbouwer tussen kunst, kunstenaar en publiek.
De voorkeur die in de Prix de Rome recensies wordt geuit ten faveure van kunst die voor een groot publiek toegankelijk is, is stuitend en vooral zonder enige betekenis: blockbuster kunstenaars als Malevich, Van Gogh of Rembrandt – of Koons, Richter of Hirst zo u wilt – zijn allen alleen toegankelijk omdat ze al minimaal honderd jaar lang frequent langskomen. Zij hebben zich al lang en breed bewezen en zijn risicoloze publiekstrekkers. Dit soort kunst is dermate aanvaard, gecanoniseerd en ingeburgerd dat het publiek met grote zekerheid in groten getale op deze bekende namen afkomt. Daarbij is de bezoeker dermate aan de bijbehorende plaatjes gewend dat ze deze ‘leuk’ en ‘mooi’ zijn gaan vinden. Hedendaagse kunst is voor het overgrote deel nog niet bekend genoeg om dit te bewerkstelligen. Tegelijk is de relevantie voor en reflectie op onze hedendaagse samenleving nauwelijks aanwezig bij blockbusters; wél bij Friedrich, Pisano, Torenbosch en Vasiljeva.
Toegankelijkheid heeft niet alleen met de presentatie te maken, maar minstens evenveel met de toeschouwer. Als een ingevoerde recensent zonder significante onderbouwing aangeeft iets niet te begrijpen, kan dat slechts voortkomen uit onwelwillendheid – of luiheid. De volgende keer dat ‘hermetische’ werken worden gepresenteerd zullen zij wat meer moeite moeten doen om zich te verdiepen in de achtergrond, het doel en de betekenis van een werk. Dan kunnen zij het wél begrijpen en het grote publiek aanknopingspunten bieden, waardoor de kunst vanzelf toegankelijk(er) wordt. Zo kunnen zij hun lezers laten zien dat de wereld niet alleen bestaat uit esthetisch, eenduidig en eenvoudig vermaak, maar ook uit donkere, complexe en op meerdere manieren te interpreteren fenomenen. Met hun eigen waarde.
Vincent van Velsen