T

WW#21 Fair Practice volgens de regering en volgens de opdrachtgever?

Een tussentijdse toetsing in Nederland en de Vlaamse Gemeenschap

18/11/2019




In Vlaanderen en Nederland zijn de ontwikkelingen rond fair practice dankzij kunstenaars in volle gang. Maar in beide landen maken anderen doorslaggevende beslissingen: de regeringen en de opdrachtgevers. Hoe zit dat? Waar komt de recente opkomst van fair practice vandaan? Wat voor obstakels zien we in beide landen op de weg naar een eerlijke kunstenecologie, en wat voor oplossingen zijn er denkbaar? Dit artikel, een vergelijking in koppels, laat zien dat er snel iets moet en kan worden gedaan aan de nog steeds scheve rol in de verhoudingen tussen kunstenaars, opdrachtgevers en overheden.

Vlaanderen kent een vitale debatcultuur, maar ondanks het werk van verschillende kunstenaarsinitiatieven en aandacht voor het onderwerp in de pers gebeurde er op sector- en politiek niveau tot 2019 opvallend weinig rond fair practice.[1] Dat is nu aan het veranderen, en wel in twee richtingen: de sector werkt aan een breed uitgerold afsprakenpakket, het ‘Charter Fair Practices’, voor de verbetering van de positie van kunstenaars. Tegelijkertijd smeedt een zojuist ingezworen Vlaamse regering een beleid dat de diversiteit en de sociaaleconomische kwaliteit van de culturele en andere niet-commerciële sectoren juist in de kiem wil smoren.

De Nederlandse Fair Practice Code kent sinds 2017 een succesvolle aanloopperiode waarin de hele sector werd gemobiliseerd en elkaar gestaag overtuigde van het inzicht dat eerlijke beloning geen aangename bijkomstigheid is, maar pure sociaaleconomische noodzaak en morele verplichting. Inmiddels is de Code in de cruciale fase van politieke implementering beland. Maar slechte voortekenen stapelen zich op.

Engagement vanuit de sectororganisaties
Het Vlaamse Overleg Kunstenorganisaties (oKo) erkent de precariteit waarmee de kunstensector en in het bijzonder kunstenaars en freelancers te maken hebben, en vat de koe bij de horens. Er wordt druk gesleuteld aan het Charter Fair Practices. Een ‘charter’ in de betekenis van handvest waarop rechten en in een later stadium hopelijk wetten kunnen worden gebaseerd, om “iedereen op basis van een gelijkwaardig partnerschap en met kennis van de regelgevende kaders” in een culturele samenwerking te laten stappen. De vier ‘kernwaarden’ zijn: solidariteit, transparantie, duurzaamheid en verantwoordelijkheid. Het Charter zal bestaan uit een serie algemene principes en een toolbox met in elk geval checklists, modelcontracten en berekeningstools voor ‘minimumhonoraria’.

OKo doet dit interessant genoeg vanuit de positie van belangenbehartiger van organisaties in de professionele kunstensector. Het is ook specifiek de vertegenwoordiger van werkgevers voor de cao’s van podiumkunsten en muziek. OKo betrekt desalniettemin de hele sector bij de samenstelling van het Charter, en wordt daarin breed gesteund. Vlaanderen lijkt in het kielzog van Nederland nu eens de wet van de versnellende achterstand te willen belichamen. Klopt dat, en zien we de achtergrond van oKo als werkgeversorganisatie niet al te duidelijk terug in het Charter?

Er wordt gewerkt binnen verschillende discipline-gebonden werkgroepen, controlerende ‘focusgroepen’, en een collectieve werksessie georganiseerd samen met Kunstenpunt[2], Cultuurloket[3] en het TheaterFestival. Er wordt onder andere gesleuteld aan een toolbox die vanaf 2020 door het hele kunstenveld[4] in de Vlaamse Gemeenschap (=Vlaanderen en Nederlandstalige voorzieningen in Brussel) gebruikt moet kunnen worden. Het stelt principes en afspraken voor om de Kernwaarden naar de praktijk te vertalen, middels cao’s, handleidingen, checklists, modelcontracten, een berekeningstool voor minimumlonen, en dergelijke. Zo lijkt het er dus op dat niet de vakbonden (ACOD Cultuur, LBC-NVK/ACV en ACLVB) of kunstenaars zelf, maar oKo (met wie voornoemde vakbonden het meest recente sociaal akkoord voor kunsten onderhandelden) het voor elkaar lijkt te gaan krijgen om een werkzaam charter voor fair practice te vormen.

In Nederland werd in 2016, een aantal jaar na de ontwrichtende bezuinigingen van Halbe Zijlstra (VVD, 2010-2012), in het rapport ‘Verkenning arbeidsmarkt culturele sector’ van de Sociaal Economische Raad en de Raad voor Cultuur geconcludeerd “dat de arbeidsmarktsituatie van veel werkenden in de culturele sector zorgelijk is”. Toenmalig Minister Jet Bussemaker (PvdA) van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) stelde dat ze de arbeidsmarkt in de culturele sector structureel wilde verbeteren. Om daarvoor een aantal agendapunten voor te stellen die het hele veld zouden dienen, richtte ze zich tot Kunsten ’92,[5] een sectororganisatie die het veld meer evenwichtig vertegenwoordigt dan oKo. “Omdat er, met het oog op de grote diversiteit in de sector, behoefte is aan een discipline-overstijgende oplossing, vraag ik Kunsten ’92 om vanuit een onafhankelijke positie het initiatief te nemen om werkgevers, vakbonden, beroepsgroepen en andere partners uit de creatieve en culturele sector daarbij te betrekken.”

Kunsten ’92 ontwikkelde de Fair Practice Code samen met verschillende partners, zoals Platform BK.[6] De Code is onder andere geïnspireerd door het Brusselse kunstenaarsinitiatief State of the Arts (SOTA), dat inmiddels een steeds belangrijkere rol speelt in het samenballen van de stemmen van kunstenaars tegen de Vlaamse regering.[7] Het beoogde ‘SOTA-keurmerk’ had duurzaamheid, transparantie, diversiteit en solidariteit als kernwaarden. Dat keurmerk kwam er nooit, toch kwamen vier van die kernwaarden letterlijk terug in de Fair Practice Code, en nu drie ervan in het Charter van oKo. OKo heeft het initiatief naar zich toe getrokken om zulke – uiteindelijk vrijblijvende termen – te vertalen naar een praktische uitwerking en inbedding, en kan inmiddels kiezen welke stemmen en feedback ze meenemen in hun detaillering van het Charter. Het lijkt misschien bottom-up, maar dat is het niet per se.

De ervaringspraktijk van kunstenaars
Kunstenaarsinitatieven als SOTA werken daarentegen juist vanuit de ervaringspraktijk aan de voorwaarden van fair practice. Tijdens een openbare, gemeenschappelijke schrijfweek vol workshops, debatten en presentaties werd de SOTA Fair Arts Almanac (verschenen 2019) geschreven. Het bevat talloze ideeën, getuigenissen, tips & tricks en andere kennis die gretig aftrek vinden. Ook bij Vlaamse sectororganisaties (met werknemers die direct of indirect door overheden worden betaald) zoals Kunstenpunt en oKo, die ze toe-eigenen en meenemen in spraakmakende stellingnames. Maar zulke organisaties hebben de kernwaarden die ze uitdragen niet zelf hoeven ondervinden en bespreekbaar maken. Een kunstenaarsproject als Caveat (‘a collective research into the ecology of artistic practice’) doet dat wel, en vanuit een zeer specifieke methodologie. Het zet werkrelaties tussen kunstenaars en opdrachtgevers op, en werkt daarvoor niet met gangbare contracten. In plaats van contracten als documenten waarin een transactie onder specifieke voorwaarden wordt geformaliseerd, gebruikt Caveat contracten om een langdurige band nader te definiëren – een duurzame relatie waar risico’s en belangen worden gedeeld. Deze typisch neoliberale concepten worden geherdefinieerd ten behoeve van een wederzijdse groei en verantwoordelijkheid voor een project en de economische voorwaarden van projectmedewerkers. Zo worden ‘waarden’ begrepen en gedeeld vanuit de kunstenaarspraktijk.

In Vlaanderen stond ‘een kleine groep freelance podiumkunstenaars’ aan de wieg van het Handvest voor de podiumkunstenaar (september 2017), een solidariteitsverklaring die door kunstenaars en instellingen ondertekend kan worden. Dit was een invloedrijk licht aan het einde van de tunnel van veel kunstenaars in het algemeen. Ze stellen “niet langer on(der)betaald werk te aanvaarden bij publieke activiteiten die plaatsvinden in of voor organisaties met (een) medewerker(s) in vaste loondienst.” Instellingen worden opgeroepen af te spreken “zorg te dragen voor de correcte vergoeding van kunstenaars bij publieke activiteiten waarbij zij betrokken zijn als directe of als indirecte werkgever.” Correcte vergoeding wordt steeds uitgedrukt verwijzend naar de cao. Ook door oKo, overigens. Dat verklaart ook waarom het Charter zal inzetten op ‘minimumhonoraria’ in het charter, in plaats van faire honoraria, of adviesbedragen. Desgevraagd legt een stafmedewerker van oKo uit dat zij de cao’s als richtlijn moeten hanteren. Misschien is dat logisch voor een platform dat in feite een werkgeversorganisatie is, maar de strekking van het antwoord is veelbetekenend: het Charter lijkt geen andere keuze te hebben dan in de eerste plaats de belangen van de opdrachtgevers te behartigen, anders zouden zij immers hun eigen positie ondermijnen. Dat dat via de onoverkomelijke omweg van de belangen van de rest van de sector gebeurt, is mooi meegenomen voor de opdrachtnemers. Maar de opdrachtgevers hebben de eerste stap gezet om het hele veld te vertegenwoordigen, en bepalen vanaf nu het debat ook namens de precaire groepen.

Maar de cao’s bieden toch al bindende arbeidsvoorwaarden?
Verschillende partijen spelen een beslissende rol in het spanningsveld rond fair practice. Behalve het werk door kunstenaars van binnenuit, de Code en het Charter van de sectororganisaties, en de cao’s, zijn van doorslaggevend belang: de bestaande wettelijke kaders, de uitvoerende macht van de overheden en de wetgevende macht van de regeringen en parlementen.

In beide landen bestaan er cao’s met bindende richtlijnen voor lonen en andere arbeidsvoorwaarden. Omdat instellingen de kunstenaars met wie ze werken zelden in dienst nemen, en omdat ze een veel grotere machtspositie hebben dan de individuele kunstenaar, worden de cao’s maar zelden nageleefd.

De beweging rond het Handvest voor de podiumkunstenaar heeft in Vlaanderen equivalenten per week en dag berekend voor zelfstandige podiumkunstenaars en muzikanten, op basis van de brutolonen per maand die in de cao’s zijn vastgesteld. Waarschijnlijk zal het Charter ook zulke overzichten voor andere disciplines bevatten. Dat betekent niet per se dat het makkelijk wordt: om in België als zelfstandige te mogen werken – en dus facturen te kunnen schrijven – moet er een minimumbedrag van €731 per kwartaal betaald worden aan sociale bijdragen (ziektekosten- en arbeidsongeschiktheidsverzekering, pensioen, enz). Daar komt omzet- en inkomstenbelasting bij. Veel kunstenaars kunnen dat niet opbrengen en werken via een ‘sociaal bureau voor kunstenaars’ (SBK) dat als interim optreedt, alle juridische plichten waarneemt en de kunstenaar een boel administratie uit handen neemt. Ze zijn echter weinig transparant en vaak lijkt er een vergelijkbaar netto honorarium over te blijven als bij een zelfstandige.

In Nederland is als zelfstandige werken erg gangbaar, er zitten fiscale voordelen en verplichtingen aan. Binnenkort mogen zelfstandigen er collectieve prijsafspraken maken. Dat was voorheen verboden in het kader van kartelvorming, maar nu zijn er perspectieven om de handen in een te slaan en gezamenlijk consequent een eerlijke betaling te eisen.

De Belgische Federale Overheid handhaaft het Kunstenaarsstatuut, een uitkering (tussen €800-1200 per maand) om werkloze periodes te overbruggen. Die is alleen voor kunstenaars die al langere tijd regelmatig opdrachten krijgen – en daarvan contracten kunnen laten zien. In Nederland werd al in 2010 een wetsvoorstel ingediend tot ‘Intrekking van de Wet werk en inkomen kunstenaars’, en wel door Halbe Zijlstra als een van zijn eerste aanvallen op de sociaaleconomische gezondheid van de culturele sector in Nederland. Zijn beruchte werk als staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft die sindsdien grondig verziekt. Onder het adagium ‘Niemand is veilig’ en met de kennisgeving geen affiniteit met de sector te hebben, zag hij het liefst alle ‘subsidieslurpende’ kunstenaars op zoek gaan naar ander werk. De ‘Wet werk en inkomen kunstenaars’ (WWIK) bood kunstenaars een aanvulling op hun inkomen als zij met hun artistieke werk niet volledig in hun levensonderhoud konden voorzien. Het Kabinet Rutte I (2010-12) duwde de precaire bevolkingsgroepen stelselmatig een glashelder bewustzijn door de strot van wat wel en niet ‘fair’ is.

Loon naar werk
Die geest – opzettelijk slecht geïnformeerd en asociaal – waart overal rond, ook in de meest onverwachte hoeken van de kunstensector zelf. This is (not) a love song (‘TINALS’, A people’s tribunal in four acts on precarious work and life discussing wage, love, freedom & risk, Amsterdam, 11 oktober 2018) is nog zo’n initiatief waar de humuslaag van het kunstenlandschap op eigen wijze weerwoord bood op onrechtvaardige arbeidsomstandigheden. Het ‘volkstribunaal’ kreeg vorm door verschillende presentaties af te wisselen met momenten waar de aanwezigen werden uitgenodigd zich te positioneren in de ruimte. Deze geïmproviseerde, organische interventies waren choreografische momenten van perspectiefwisseling en confrontatie. Dat was relevant omdat het publiek uiterst gemengd was. In een gesprek over de uitdagingen bij het vinden van een relevante manier om je werk te kunnen produceren, stelde iemand relativerend dat “een kunstenaar uiteindelijk toch ook gewoon zoals een bakker is die brood moet verkopen.” Het opmerkelijke is dat dit een medewerker van het Mondriaan Fonds was, iemand die op de hoogte zou moeten zijn van het feit dat een groot deel van de jonge kunstenaars nu niet werken voor de markt – hoewel regelmatig voor een ‘subsidiemarkt’ waar concurrentie tussen aanvragers de norm is.
Na het rapport van de SER en de RvC over de zorgelijkheid van de arbeidsmarktsituatie stond fair practice snel bovenaan de prioriteiten in de sector én bij de regering. Op 14 november 2017 ontving de huidige minister van OCW, Ingrid van Engelshoven (D66), uit handen van Jan Zoet, voorzitter van Kunsten ’92, de ‘Arbeidsmarktagenda culturele en creatieve sector 2017-2023’. Daarin zijn 21 agendapunten geformuleerd rond drie hoofdthema’s: dialoog tussen werkgevers en werkenden, verdienvermogen en arbeidsvoorwaarden. Een van de agendapunten is de Fair Practice Code, waarvoor de implementering wordt toevertrouwd aan Kunsten ’92. De Raad voor Cultuur stelde op 12 april 2019 in zijn advies ‘Cultuur dichtbij, dicht bij cultuur’ over de volgende beleidsperiode dat het landelijke cultuurstelsel het diverse culturele leven in Nederland meer moet steunen. De Raad wilde dat de minister de Fair Practice Code in de subsidievoorwaarden opneemt.

Naar aanleiding daarvan stuurde Minister Van Engelshoven op 11 juni haar Uitgangspunten cultuurbeleid 2021-2024 aan de Tweede Kamer. Ze stelde in een Kamerdebat: “Een groot deel van de culturele sector voldoet niet aan het uitgangspunt loon naar werk.” In haar plan zegt Van Engelshoven dat eerlijke beloning een “onbetwistbaar uitgangspunt” voor haar is. Iedere culturele organisatie met rijkssubsidie zal de loonaspecten van de cao’s moeten naleven. Dat is een “knock-out criterium: instellingen die de codes niet onderschrijven, ontvangen geen subsidie.” Een andere voorgestelde maatregel stemde juist uiterst negatief: om de grote instellingen van de Basisinfrastructuur (negentig musea, dans-, muziek- en theatergezelschappen, festivals, ontwikkelinstellingen en presentatie-instellingen) beter te steunen wordt het Fonds Podiumkunsten 15,8 miljoen gekort. Een kwart van het landelijke budget, rekende Kunsten ’92 voor: 36 instellingen minder. Ook gaf Van Engelshoven aan dat ze vooralsnog geen geld uittrekt om de instellingen in staat te stellen fair practice te voeren. Kunsten ’92 heeft onderzocht dat voor de naleving van de Code minimaal 27 miljoen nodig is, al is voor film, festivals en muziekpodia nog onbekend wat een eerlijke praktijk, uitgedrukt in geld, eigenlijk waard is. Aangezien de instellingen hun subsidies compleet verliezen tenzij ze die extra middelen zelf bij elkaar zouden verdienen, liggen nog meer unfair practice, verdere verschraling en winstgeoriënteerde programmering in het verschiet.

De oppositie ging niet akkoord, ook Van Engelshovens eigen D66 was tegen. Lodewijk Asscher (PvdA-fractievoorzitter en partijleider) wees op de hypocrisie van het kabinet door premier Rutte’s eis aan te halen dat bedrijven betere cao’s voor hun werknemers moeten afsluiten: “Op déze lonen heeft de premier invloed. Als het kabinet hier geen geld voor uittrekt, zijn het holle woorden van de premier.” Zijn motie werd aangenomen die de regering dwingt om voor februari 2020 uit te rekenen hoeveel geld ze beschikbaar moeten maken om hun eigen ‘eerlijke’ plannen mogelijk te maken. Op 17 september werd de Rijksbegroting voor 2020 gepresenteerd, en er is inderdaad geen geld om de Fair Practice Code te implementeren. Ook zijn er verschillende maatregelen die kleine zelfstandigen treffen, waaronder het invoeren van een verplichte, dure, arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Vlaanderen, en oKo in het bijzonder, houdt de ontwikkelingen in Nederland nauwlettend in de gaten. Tijdens een focusgroep voor het Charter komt de aanmoedigingscompensatie Experimenteerreglement[8] van het Mondriaan Fonds ter sprake, de stimulans voor beeldende kunstinstellingen om te groeien naar een ‘nieuw normaal’ maar die aan het eind van de huidige beleidsperiode vervalt ook als er geen geld voor fair practice bijkomt. Een oKo-medewerkster verzucht, met plaatsvervangende schaamte lijkt het: “op z’n Hollands…”

Kunst en regering: tegenstanders?
In zijn ‘Staat van de Dans‘ gebruikt choreograaf Jasper van Luijk vrijdag 4 oktober de metafoor van de plofkip: “We worden snel klaargestoomd binnen allerlei beleidsmatig vormgegeven regelingen, om in korte tijd tot grote hoogte te stijgen. De slachting volgt voor velen van ons snel daarna. Binnen dit systeem verliest mijn generatie haar autonomie, we verliezen de mogelijkheden om te ontwikkelen, te experimenteren, fouten te maken en het opnieuw te proberen.” Van Luijk verwijst naar een gebrek aan een duurzame betrokkenheid vanuit de Nederlandse overheid. Maar in Vlaanderen is het politieke equivalent van het werk rond fair practice van kunstenaars en sectororganisaties niet positief.

Sinds de vorming van de nieuwe Vlaamse regering begin oktober 2019 heeft Cultuur geen eigen minister meer. Sven Gatz (Minister van het Departement Cultuur, Jeugd en Media, Open Vld) is opgevolgd door Minister-president Jan Jambon (Nieuwe Vlaamse Alliantie) die Cultuur in zijn portefeuille heeft opgenomen samen met Buitenlands Beleid en Ontwikkelingssamenwerking. Jambon (een van de oprichters van het Vlaams Blok in de rijke Antwerpse gemeente Brasschaat, eind jaren ’80) heeft bijzondere aandacht voor cultuur, zo blijkt uit de eerste zin daarover in het regeerakkoord: “Cultuur zit in het DNA van de Vlaming”. De waarden die het uitdraagt liggen echter, in tegenstelling tot die van SOTA, Caveat en Handvest, in de sfeer van Vlaamse identiteit, excellentie, exportpotentieel, en grote instellingen nog groter maken. In plaats van de diverse en vruchtbare Vlaamse culturele sector te steunen, wil de cultuurminister-president de kunstenwereld door een monocultureel neoliberaal vergiet halen: “Bij de beoordeling [van subsidieaanvragen] gebeurt de selectie prioritair in functie van het potentieel om een internationaal niveau te bereiken. Selectiever kiezen moet ook leiden tot een betere ondersteuning voor diegene die de norm halen”, zo wil het regeerakkoord.

Verdeel en heers
Op 9 november werden deze voornemens gedetailleerd en geconcretiseerd: 3% (1,66 miljoen) bezuiniging op de zeven Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap (equivalent van de Basisinfrastructuur in Nederland), 6% (5,88 miljoen) op alle andere werkingssubsidies, en 60% (van 8,47 miljoen naar 3,39 miljoen) op projectsubsidies. Totaal 12,6 miljoen op een totaal van 162 miljoen budget voor cultuur. 12,6 is relatief een laag bedrag – ter vergelijking: het gat in de federale Belgische begroting is 8 miljard. Jambons bezuinigingen moeten dus niet beschouwd worden als bezuinigingsmaatregel, maar als ideologische aanval – “monddood maken van de kunstsector”, zoals kunstenaar Rune Peitersen stelde tijdens een actiebijeenkomst die door SOTA in Beursschouwburg (Brussel) werd georganiseerd, en die hij als ‘déjà vu’ beschreef ten opzichte van de protestbeweging waar hij een paar jaar geleden in Nederland nauw bij betrokken was. “Dit is geen begroting, dit is censuur”, scandeerde ook de menigte die protesteerde bij het Vlaams parlement. De verontwaardiging is vooral groot over het afsnijden van de projectsubsidies, waar vooral jonge makers afhankelijk zijn. Daarnaast krijgen kunstenaars uiteraard ook veel last van de kaasschaaf van 6 procent op het budget van de instellingen. De aangekondigde, nog niet definitieve bezuinigingen, zijn een zware aderlating voor de hele sector, op de langere termijn juist ook vanwege de bijl in de projectsubsidies. De ‘excellente’ Vlaamse cultuur die Jambon denkt te propageren wordt aan de wortel vergiftigd.

‘Censuur’ is geen overdreven term wanneer Jambons cultuurbezuinigingen in het bredere perspectief van zijn maatregelen worden bezien: naast bezuinigingen die werklozen, armen, onderwijs en het klimaat zullen treffen (om maar enkele te noemen), wordt de VRT in 2020 2,4 miljoen gekort, bezuinigingen die daarna jaarlijks oplopen tot 12 miljoen in 2024. Dat deze ingrepen de onafhankelijke journalistiek bemoeilijken, past binnen het beeld van een neoliberale sloopkogel die de hele Europese samenleving platgooit. Om bij de kunstenaar te blijven: Luc Tuymans – een van Vlaanderens meest aanzienlijke ‘excellente visitekaartjes’ – noemt Jambons beleid een “autocratisch systeem”.

In reactie op de protesten speelt Jambon verdeel en heers: hij nodigt de sector uit een eigen voorstel te doen voor de verdeling van de aangekondigde bezuinigingen over de verschillende begunstigden. Zo probeert hij de actoren tegen elkaar op te zetten. In deze context wordt het interessant hoe oKo haar dubbele rol gaat uitspelen van werkgeversorganisatie en orgaan dat de hele sector wil vertegenwoordigen. Het politieke draagvlak voor financiële steun aan de Vlaamse kunstensector stemt overigens niet alleen maar somber: ook Jambons coalitiegenoten spreken zich negatief uit. Stefanie D’Hose (Open Vld) is verbaasd: “Ja, iedereen moet besparen, maar de manier waarop, dat lijkt me hier toch een ander verhaal.” Ook Karin Brouwers (CD&V, ondervoorzitter van de cultuurcommissie) is zeer kritisch en stelt dat de regering de komende jaren moet “zoeken naar een nieuw evenwicht, zodat jonge kunstenaars toch nog kansen krijgen.” Helemaal hopeloos lijkt de situatie dus niet, al zullen de coalitiegenoten nog niet zo ver willen gaan de regering te laten vallen.

Rijk en scheef
Nederland en Vlaanderen zijn rijker dan ooit. Waarom een eerlijke kunstensector nog langer uitstellen? Agendapunt 1.3 van de Arbeidsmarktagenda luidde: ‘Maak een sectorbrede Fair Practice Code. Hoe komen we tot eerlijke vergoedingen voor iedereen die werkt in de culturele en creatieve sector?’ Het samenbrengen van de hele kunstensector – opdrachtgevers en opdrachtnemers – om zich vierkant achter fair practice te scharen is nog maar de helft van het werk. Daar zouden collectieve afspraken onder zelfstandigen vanaf nu nog extra druk kunnen leggen op de opdrachtgevers. Maar een regering overtuigen om niet-commercieel werk te waarderen is in de huidige ideologie buitengewoon zwaar, ook voor werkgeversorganisaties. Iedereen die betrokken is bij cultuur, zou een onvoorwaardelijke waardering voor cultuur moeten hebben. Dus zeker de overheden, en óók de rechtse regeringen. En niet “op z’n Hollands” met kortdurende oplossingen die de angel uit het protest halen maar op termijn de verhoudingen nog verder in een marktlogica scheef duwen.

Opeenvolgende regeringen schaden de werkomstandigheden steeds ingrijpender, en maken niet de ingrepen van hun voorgangers ongedaan, maar wentelen het af op de sectoren zelf – sectoren in wier aard het helemaal niet ligt om ‘zelfredzaam’, lees: commercieel – te zijn. Jambon gebruikt hiervoor zelfs de retorische dwaling dat de kunstensector solidariteit zou moeten tonen – met de andere sectoren wiens inzet voor de samenleving hij met zijn plannen wil saboteren.

Om betere voorwaarden te scheppen voor artistieke productie is een langetermijnvisie en -engagement nodig. De manier om dat te bereiken lijkt collectieve en aanhoudende druk van de sector en de politieke oppositie. Binnenkort zal duidelijk worden of Jambon bakzeil zal halen. In februari 2020 moet het Nederlandse kabinet een bedrag presenteren dat zou moeten worden voorzien om de dan verplichte Fair Practice Code voor de sector zelf financieel haalbaar te maken. Tegen die tijd moet in Vlaanderen ook het Charter Fair Practice gepresenteerd zijn. Dan kunnen we goed zien wat de waarde van cultuur is, volgens de Nederlandse en Vlaamse regeringen en cultuurwerkgevers.

[1] Een uitzondering is het Sociaal Charter Audiovisuele sector (2013), dat echter puur en alleen de audiovisuele sector omvat.
[2] Kunstenpunt: breed en kosteloos steunpunt voor kunstenaars van alle disciplines, gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap. Een onafhankelijke organisatie die een ‘beheersovereenkomst’ met de overheid hebben waarin de bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn gedefinieerd. Kunstenpunt is deel van de bovenbouw cultuur – een groep van intermediaire organisaties – die de schakel tussen het beleid en het culturele veld vormt.
[3] Cultuurloket, tot 2018 Kunstloket: kosteloos steunpunt specifiek voor juridische en financiële kwesties, medegefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap.
[4] Charter Fair Practice: afspraken en toolbox voor fair practice in podiumkunsten en muziek, beeldende en audiovisuele kunst – hoewel het nog niet duidelijk is of audiovisueel er wel volledig in zal worden betrokken.
[5] Kunsten ’92: waardevolle belangenorganisatie voor de kunst-, cultuur, erfgoed- en creatieve sector, met overigens naar eigen zeggen slechts 370 leden.
[6] Een relevante wegbereider is het Sectorplan Cultuur (2014), met concrete maatregelen en projecten. Het is een gemeenschappelijk project van werkgevers-, werknemersorganisaties en sociale fondsen in de cultuursector, “om werkgelegenheid te behouden en bestaand personeel duurzaam inzetbaar te maken, ook buiten de sector.” Om dit te bereiken is het Sectorplan Cultuur voor een duurzame arbeidsmarkt gemaakt. Het plan, waarmee een investering van 4,6 miljoen euro is gemoeid, bevat acht maatregelen voor een sterkere cultuursector. De sector zelf financiert de helft.
[7] State of the Arts, ‘platform van kunstenaars, onderzoekers, denkers’. Een burgerbeweging vanuit de kunstwereld, die waarden als zorg, diversiteit en solidariteit in het DNA heeft sinds de oprichtingsactie ‘We just called, to say, how much we care’ bij het Vlaams Parlement (Brussel, augustus 2014).
[8] Experimenteerreglement: het Mondriaan Fonds past bij wanneer beeldende-kunstinstellingen wel via de richtlijn willen vergoeden maar daar geen budget voor hebben. Het ministerie van OCW stelde €600.000 ter beschikking.




Over Jesse van Winden

Jesse van Winden (Nederlands, 1986) is curator-onderzoeker bij Jubilee. Hij is afgestudeerd in de richting Beeldende Kunst, Media & Architectuur (cum laude) aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zijn proefschrift 'Destabilising Critique: Personae in between self and enactment' (2014) biedt een historisch gefundeerd theoretisch kader van persona en een methode om persona performance te analyseren, en werd met grote waardering ontvangen. Naar aanleiding hiervan presenteerde hij op verschillende internationale conferenties (Cleveland, Aarhus, Melbourne) nieuw onderzoek naar de kunstenaarspersoonlijkheid. Van eind 2012 tot begin 2016 was Jesse hoofdredacteur van Kunstlicht, het oudste Nederlandse tijdschrift voor beeldende kunst, beeldcultuur en architectuur.