L

Het atelierbelang

Wat je veel hoort over kunstenaarsateliers is dat de gebruiker ervan, net als iedereen die ergens bedrijfsruimte huurt, eraan gehouden is marktconforme prijzen te betalen. Wat wordt bedoeld met ‘marktconform’? Veelal betreft het de woekerwinst van een nietsontziende projectontwikkelaar. Je zou de vaststelling ook anders kunnen benaderen: marktconform houdt in wat redelijk is binnen een bepaalde sector. Zoals iedereen wel weet is het gemiddelde inkomen van de kunstenaars niet zo hoog. Voor hun werkruimtes zou je de prijs ervan ook daarop af kunnen stemmen. Is dat niet meer marktconform dan deze voorzieningen gelijkschakelen met de hoogste prijzen die in de industriële sector voor locaties worden betaald, of in de bouwsector voor de woningmarkt en bedrijfspanden?

18/07/2019




Wie neemt de verantwoordelijkheid voor een realistisch atelierbeleid? Het bieden van huisvesting en werkruimtes en presentatieplekken aan organisaties voor kunst en cultuur is vooral een gemeentelijke kwestie. Iedere gemeente heeft de verantwoordelijkheid om voor een vruchtbaar kunst- en cultuurklimaat de nodige voorwaarden te scheppen en voorzieningen te treffen. Aan dat principe wordt meer en meer getornd, zeker in middelgrote en kleine gemeenten. Muziekscholen, bibliotheken, kunstencentra, schouwburgen, musea: ze staan allemaal onder druk van economische afwegingen die in feite niet van toepassing zijn op de diensten die zij verlenen. De omgang met de onderkant van deze markt staat niet in verhouding tot wat er aan de bovenkant gaande is met prestigieuze instellingen als het Rijksmuseum, het Mauritshuis en andere instellingen met historische naam en faam. Het is goed dat dergelijke instellingen in staat worden gesteld op het allerhoogste niveau te kunnen acteren, maar dat houdt niet in dat de onderkant van de markt dezelfde regels opgelegd moet krijgen waardoor de dagelijkse praktijk van de kunstenaars wordt bedreigd.

Onlangs werden vijf tekeningen van Jacobien de Rooij aangekocht door het Rijksmuseum en daar kwam het commentaar op dat het toch de taak van het Rijksmuseum is om oude kunst te bewaren, te onderzoeken en te presenteren en niet om hedendaagse kunst aan te kopen. Daar kwam een goed antwoord op: nieuwe kunst wordt vanzelf oude kunst en krijgt daarmee uiteindelijk ook in die hooggewaardeerde instituten een plaats.

Jacobien de Rooij heeft een goed atelier achter haar benedenwoning in een populaire winkelstraat in het centrum van Haarlem.  Door  het bovenlicht is er voor haar werk de ideale lichtval. Er is genoeg ruimte om haar meterslange en metershoge landschapstekeningen te maken. Ze heeft dit atelier pas op haar 50ste verworven door de jaren daarvoor zo zuinig mogelijk te leven en iedere euro die ze overhield te sparen, waarmee ze uiteindelijk haar huisje met werkruimte heeft kunnen kopen. Als beginnend kunstenaar heeft ze jarenlang samen met haar toenmalige echtgenoot, die ook kunstenaar is, op de zolder van hun kleine huis in Utrecht staan ploeteren in die ruimte waar ze rug aan rug hun tekeningen en schilderijen maakten. Na een opdracht voor een wandtekening van 4×4 meter merkte ze dat die kleine zolder haar beperkte in de ontwikkeling van haar werk en ze nam het besluit buitenshuis een atelier te huren. Het was in een tijd dat de stad Utrecht leegstaande gebouwen voor schappelijke huurprijzen aan kunstenaars ter beschikking stelde, al waren de voorzieningen minimaal: verwarming ontbrak, het sanitair was verwaarloosd en moest met een flink aantal andere mensen worden gedeeld, het onderhoud liet te wensen over enzovoort. In de huidige tijd is een dergelijk pand meteen een prooi voor de bouwondernemer die zo’n historische locatie in de binnenstad omvormt tot luxe appartementen die voor meer dan een miljoen per stuk worden verkocht. En de gemeente ziet in de verkoop van die panden een mooie bron voor extra inkomsten.

Al was de atelierhuur destijds niet zo hoog, Jacobien de Rooij nam wel een risico, want ze moest opeens én woninglasten betalen én de atelierhuur. Die uitgave is niet zomaar gecompenseerd. Ze had een buffer opgebouwd om het in ieder geval een jaar uit te kunnen houden. Door die betere werkcondities ontwikkelde haar werk zich dusdanig positief dat het ten goede kwam aan de ontvangst ervan, haar tentoonstellingspraktijk en de verkoop. Ze werd uitgenodigd voor residencies in Portugal en China, ze ging exposeren op bijzondere locaties zoals de Oude Hortus in Utrecht, het Stedelijk Museum in Amsterdam kocht een winterlandschap van haar aan. Ze kreeg een opdracht voor een grote tekening als pièce de resistance in een theatervoorstelling en dat werk werd aangekocht door Museum Boijmans Van Beuningen, bedrijfscollecties toonden interesse, ze nam deel aan meer en meer groepstentoonstellingen in binnen- en buitenland, er werd over haar werk geschreven in kunsttijdschriften en kranten, ze werkte een tijd met een vaste galerie, maakte een overzichtspublicatie van haar werk bij een tentoonstelling in het Singer Museum in Laren, werd opgenomen in de collectie van het Centraal Museum, ze kreeg een werkbeurs voor bewezen talent enzovoort.

Nou is zo’n succesverhaal leuk om te horen, maar tegelijkertijd moet Jacobien de Rooij nu rondkomen van haar AOW en een miniem pensioentje, overgehouden aan het tientallen jaren een dag in de week lesgeven aan een kunstacademie. Jacobien de Rooij beschikt over een kwaliteit die meer kunstenaars eigen is: ze weet van niets iets te maken.

Een van de mooiste voorbeelden van die mentaliteit is de atelierwoning die beeldhouwer Piet Slegers in de jaren vijftig liet bouwen. Geld had hij niet, maar wel ideeën. Hij benaderde Gerrit Rietveld met een plan om hem een huis met beeldhouwersatelier te laten ontwerpen. Hoe ze er zakelijk uit zijn gekomen is onbekend, maar huis en atelier zijn er gekomen en tot op de dag van vandaag is deze atelierwoning nog intact, precies zoals het in de jaren vijftig is gebouwd: efficiënt, eenvoudig, functioneel en een juweel in de wereld van de architectuur. Nog tijdens het leven van Piet Slegers heeft Vereniging Hendrik de Keijser het pand gekocht om het in die authentieke staat te conserveren.

Kunstenaars zijn zeer uiteenlopend. Een kunstenaar kan overal werken: van een grote voorraadkast in een oude kazerne waar Heidi Linck haar loopbaan begon tot een industriële loods van 3200 vierkant meter die al een jaar of vijf door Peter Zegveld wordt gebruikt, totdat er een commerciële bestemming voor wordt gevonden. Kunstenaars hebben ateliers in gebouwen die hun voormalige functie hebben verloren: scholen, kazernes, kerken, kloosters, fabrieken, kastelen, bunkers, loodsen enzovoort en ja soms ook in atelierwoningen. Er zijn namelijk gemeentes die in hun woningbeleid er rekening mee houden dat een deel van de woningmarkt ook voor kunstenaars bestemd moet zijn. Bij het bouwbeleid wordt dan voorgeschreven dat een klein percentage van het aanbod een zogenaamde atelierwoning moet zijn. In Amsterdam bestaat het voorbeeld van de atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat waar onder meer Jan Wolkers zijn beeldhouwatelier had. Nog altijd zijn die ateliers aan de Zomerdijkstraat door kunstenaars in gebruik, maar de druk om ze een andere functie te geven neemt toe. De kunstenaars hebben een vereniging opgericht om als gezamenlijke rechtspersoon zich daartegen te verweren.

Momenteel zijn er tal van ateliercomplexen waar kunstenaars tegen relatief lage prijzen nog werkruimtes huren waar met argusogen naar wordt gekeken door de afdelingen bouwen en wonen van de gemeentes die het aantrekkelijk vinden om die gebouwen te verkopen en andere functies te geven. Dat kan alleen als de gebruikers huurder zijn en niet de eigenaar van het pand. Kunstenaars die een collectief vormen en dergelijke atelierpanden hebben gekocht zijn gevrijwaard van het gevaar dat hun pand wordt verkwanseld of opgewaardeerd, het is maar hoe je het bekijkt.

Heel veel kunstenaarspanden zijn echter niet in eigendom van de gebruikers en worden ‘onder hun kont vandaan’ verkocht of de huurcontracten worden dusdanig verhoogd dat het onbetaalbaar wordt om het atelier te blijven gebruiken. Dus wijken ze uit naar plekken die nog wel betaalbaar zijn op voormalige industrieterreinen, als antikraakwacht in leegstaande winkels en kantoren, naar kelders en zolders, schuurtjes en garages, tuinhuizen en caravans. Het kunstenaarsatelier is overal te vinden. Het is ook goed dat kunstenaars er niet aan gehouden zijn om braaf te werken in afgepaste ruimtes die voldoen aan gemeentelijke normen die vooral bedoeld zijn om opgelegd te worden aan andere sectoren dan de kunst- en cultuur. Desalniettemin is het vooral een gemeentelijke verantwoordelijkheid om professionele kunstenaars in staat te stellen op verantwoorde wijze hun werk te maken en daar specifiek beleid voor te hanteren. Er zijn in den lande een aantal goede voorbeelden van dergelijk beleid, maar die lijken vooralsnog incidenteel en geïsoleerd. Wellicht kan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten er eens een expertmeeting aan wijden om na te gaan wat in algemene zin een bruikbare handelswijze zou kunnen zijn om kunstenaars in staat te stellen in specifieke werkruimtes hun werk tot stand te brengen. Ondertussen kunnen kunstenaars zelf bedenken hoe ze het best de situatie het hoofd kunnen bieden.

Individualistisch zoals kunstenaars meestal zijn, moeten ze voor ogen houden dat ze in gezamenlijkheid, als collectief, over meer vermogen beschikken om iets te bereiken dan alleen. Daarvoor is wel onderlinge solidariteit nodig, waarbij iedereen naar eigen draagkracht kan participeren in wat gezamenlijk wordt nagestreefd. In feite moet je handelen volgens de aloude solidariteitsgedachte: ‘eerlijk zullen we alles delen.’ Waar met een serieuze knipoog aan toe te voegen is: ‘ik een beetje meer dan jij.’ Ik bedoel dat je onderscheid moet maken in wie wat nodig heeft om zijn werk te kunnen maken.

 

 

* Alex de Vries sprak bovenstaande tekst uit tijdens GSZK#2 bij NS16 in Tilburg op woensdag 29 mei.



Over Alex de Vries

Alex de Vries (1957) was in 1979 mede-oprichter van het tijdschrift Metropolis M. Van 1984 tot 1989 werkte hij in het Shaffy Theater in Amsterdam. Vervolgens was hij acht jaar hoofd Communicatie van de Hogeschool voor de Kunsten Arnhem. Van 1997 tot 2001 was De Vries directeur van de kunstacademie in ’s Hertogenbosch. Sinds 2001 werkt hij als zelfstandig auteur, adviseur en curator in het bureau Stern / Den Hartog & De Vries in Den Haag. Met zijn compagnon - grafisch ontwerper Jan Willem den Hartog - beheert hij uitgeverij De Zwaluw. De Vries werkt voor musea, presentatie-instellingen, festivals, individuele kunstenaars, onderwijsinstellingen, fondsen en overheden. Het merendeel van de teksten die Alex de Vries schrijft, zijn het resultaat van atelierbezoeken die hij aflegt bij kunstenaars met uiteenlopende achtergronden en leeftijden. In 2018 verscheen van zijn hand de publicatie ‘Marten Hendriks Leven/Werk’. Dit tweedelige boek gaat uitgebreid in op de loopbaan tussen 1963-2018 van beeldend kunstenaar Marten Hendriks (Doetinchem 1941). Alex de Vries ontving hiervoor een beurs van het Mondriaan Fonds.


GERELATEERDE ITEMS