P

Noem kunstenaars geen ondernemers

Het is tijd de mythe van cultureel ondernemerschap te ontkrachten. Cultureel ondernemerschap is een vaag begrip dat structuurproblemen afwentelt op inviduele kunstenaars en vaak haaks staat op fair practice.

16/12/2022




In 2018 verhuisde ik naar Nederland voor een Master Beeldende Kunst en Ontwerp. In november van dat jaar vertelde ik tijdens de Amsterdam Art Conference mijn verhaal: dat ik van Amerika naar Nederland was verhuisd op zoek naar een goede plek als kunstenaar. De moderator vroeg me waarom ik had gekozen voor Nederland. ‘Omdat er hier zoveel subsidie is’, zei ik, ‘ dat is echt onvoorstelbaar in veel andere landen.’ Er viel een korte stilte. Iemand in het honderdkoppige publiek grinnikte. Een korte, strenge lach, een beetje bitter. ‘Weet je het zeker?’, leek die lach te vragen.

Vier jaar later, nu ik in dit land ervaring heb als kunstenaar en schrijver, zou ik datzelfde publiek willen vertellen over de grote ‘maar’ bij de subsidiestroom. Het klopt dat ik financiering kon aanvragen voor mijn praktijk en projecten, maar het is een uitdaging gebleken om als kunstenaar het Nederlandse minimumloon te behalen. Daarbij stuit ik steeds weer op de term ‘cultureel ondernemerschap’. Bij goede bestudering van het woord en de geschiedenis, vind ik de term eerder giftig dan nuttig. In dit artikel wil ik de mythe van de kunstenaar als ondernemer ontkrachten. In hoeverre gaat cultureel ondernemerschap tegen fair practice in? Is cultureel ondernemerschap een bruikbaar frame voor individuele kunstenaars? Wat is cultureel ondernemerschap eigenlijk? Mijn conclusie is simpel: we moeten ophouden kunstenaars ondernemers te noemen.

De opkomst van de retoriek van cultureel ondernemerschap in Nederland

Al in de jaren 2000 verscheen cultureel ondernemerschap in Nederland in beleidsdocumenten, maar de retoriek van ondernemerschap kwam pas in 2011 echt op gang, toen er op grote schaal werd bezuinigd op de Nederlandse kunst- en cultuurfinanciering. Bij de bezuinigingen kwam cultureel ondernemerschap op de voorgrond. ‘Zijlstra benadrukt in zijn beleid het belang van cultureel ondernemerschap: hij wil dat culturele instellingen en kunstenaars ondernemender worden en een groter deel van hun inkomsten zelf verwerven.’[1]

De inzet van ondernemerschap was voor de overheid een manier om haar bezuinigingsbeleid te rechtvaardigen, betoogt Johan Kolsteeg, assistent professor aan de Rijksuniversiteit Groningen. In zijn essay ‘Situated Cultural Entrepreneurship’ analyseert Kolsteeg strategische documenten van de overheid en constateert dat cultureel ondernemerschap wordt gebruikt als synoniem voor het vinden van nieuwe bronnen van inkomsten in reactie op de afnemende overheidssteun als gevolg van de economische crisis.’[2] Het wordt nu verleidelijk om te concluderen dat de premisse van ondernemerschap voor kunstenaars in het Nederlandse cultuurbeleid werd opgevat als bijzaak.

De regeringen na Zijlstra hebben geprobeerd een deel van de bezuinigingsmaatregelen terug te draaien. Zo kon Jet Bussemaker, de minister van Cultuur na het Zijlstra-tijdperk, dertig miljoen euro inzetten voor kunst en cultuur (vergeleken met het budget van nul daarvoor) en erkende de moeilijke situatie van makers en culturele instituten.[3] Het meest recente kabinet heeft structureel honderdzeventig miljoen euro teruggegeven aan cultuur, met de nadruk op het ondersteunen van jonge makers en de aanpak van de arbeidsmarkt.[4]

Toch is de constructie van de kunstenaar als ondernemer in het Nederlandse cultuurbeleid gebleven. Dat blijkt uit de voorwaarden van het Mondriaan Fonds, dat ‘de kwaliteit van cultureel ondernemerschap’ als een van de criteria hanteert bij de beoordeling van individuele kunstenaars.[5] Vermoedelijk is het positioneren van kunstenaars als culturele ondernemers dus niet alleen een excuus voor het schrappen van publieke financiering, maar heeft het ook een andere waarde. Men moet zich wel afvragen: is er na elf jaar zogenaamd cultureel ondernemerschap beleid dat kunstwerkers in staat stelt succesvolle culturele ondernemers te zijn?

Cultureel ondernemerschap tussen hamer en aanbeeld

Auteur Tom Eisenmann gaat dieper in op ondernemerschap als bedrijfsstrategie in ‘What is Entrepreneurship?’, een artikel voor de Harvard Business Review:

At a new venture’s outset […] many entrepreneurs bootstrap: they keep expenditures to a bare minimum while investing only their own time and, as necessary, their personal funds. In some cases, this is adequate to bring a new venture to the point where it becomes self-sustaining from internally generated cash flow.[6]

Dit is het soort ondernemerschap dat het beleid projecteert op kunstenaars. We wijzen er echter op dat de nadruk hier ligt op de termen ‘in sommige gevallen’, ‘hun eigen tijd’ en ‘persoonlijke middelen’. Daaruit blijkt dat alleen diegenen die het zich kunnen veroorloven financiële risico’s te nemen, meestal doordat zij al ruim financieel onafhankelijk zijn, misschien een kans hebben, en dat de meerderheid van de mensen, als dit het uitgangspunt is, zal falen. Reality check: veel kunstenaars, vooral die uit de arbeidersklasse, hebben die hiergenoemde privileges niet.

Ook in bestaand financieel beleid dat ondernemers wil helpen, worden kunstenaars buiten beschouwing gelaten. Een rapport uit 2016 in opdracht van BKNL en het Mondriaan Fonds inventariseert financieringsmogelijkheden voor ondernemers en analyseert hoe de regelingen kunnen worden toegepast op individuele kunstenaars.[7] Zoals het rapport aangeeft, zijn veel regelingen ‘gericht op innovatieve verhandelbare producten en diensten met een aanzienlijk winstpotentieel’ en zijn ze van toepassing op bedrijven op een veel grotere schaal dan die van individuele kunstenaars. Het is niet verwonderlijk dat het rapport concludeert dat het ‘voor zelfstandige kunstenaars om verschillende redenen moeilijk is om voor overheidsfinancieringsregelingen in aanmerking te komen.’[8]

Zelfs als sommige kunstenaars hun praktijk kunnen plaatsen binnen de beleidsagenda van innovatie, doceren kunstopleidingen zelden daadwerkelijke kennis over het runnen van een bedrijf, laat staan over het verwerven van financiering. In een interview uit 2018 beschreven docenten van drie Nederlandse en Vlaamse kunstacademies de introductie van ondernemerschap en een ‘kritische houding’ ten opzichte van de markt in hun curriculum. In het interview zegt Leen Bedaux, docent aan AKV | St. Joost: ‘Onze studenten leren vanuit de theorie het ondernemerschap kennen. Wat is nou dat neoliberalisme en welke positie heb je daarbinnen als kunstenaar? Ze krijgen zelfs een hoofdstukje Marx te lezen en geen lesjes over btw en de Kamer van Koophandel.’[9]

Volgens de retoriek van ondernemerschap wordt een kunstenaar geacht niet alleen werk te maken, maar ook voor zichzelf als businessmanager te fungeren. Maar zonder de nodige training doen ze dat middels vallen en opstaan en do-it-yourself. Als voorbeeld van hoe dit er in de praktijk uitziet, vertel ik graag over een recente ervaring. In een aanvraag waarmee ik om financiering vroeg om een tentoonstelling te kunnen produceren, moest ik een dekkingsplan overleggen met financieringspartners. Ik voldeed gedeeltelijk aan deze eis door een renteloze lening aan te vragen. Het fonds kende me het gevraagde bedrag toe, maar liet weten dat al het geld zou worden overgemaakt nadat ik het project had afgerond – niet voor of tijdens de productie.

In dit geval werd ik min of meer bij toeval producent en leerde cashflow te organiseren. Hoewel sommigen misschien zeggen dat dit een groei is van mijn ‘vaardigheden als ondernemer’, zou ik zeggen dat een dergelijke groei eerder kwaad doet dan goed. Het helpt de kunstenaar niet (beter) werk te maken als energie moet worden gestoken in de administratie, terwijl het financiële risico ook bij de kunstenaar wordt gelegd (onzekerheid over financieringsresultaten en toekomstige fondsenwerving).

Persoonlijk heb ik de nodige momenten meegemaakt waarop ik alle inspiratie voor mijn project verloor en me afvroeg waarom ik überhaupt kunst wilde maken. Hoewel ik uiteindelijk van deze episode ben hersteld, kan ik bevestigen dat moeten werken als een bedrijf de kunstenaar tijd, mentale ruimte en motivatie ontneemt.

Cultureel ondernemerschap: Vaag gedefinieerd en in de praktijk tegenstrijdig

Zijn er terwijl het kunstonderwijs achterblijft en kunstenaars in hun eentje doorploeteren plekken die praktische ondersteuning bieden? Op het eerste gezicht is het antwoord ja. In Nederland zijn verschillende organisaties actief die cultureel ondernemerschap bevorderen en zich op dit gebied opwerpen als kenniscentra. Zo biedt Cultureel Avonturiers betaalde workshops aan over het aanvragen bij cultuurfondsen, variërend van het schrijven van een begroting tot het opstellen van een marketingplan binnen een subsidieaanvraag.[10] Het Huis voor Cultureel Ondernemerschap, onderdeel van het Huis voor de Kunsten Limburg, ondersteunt zelfstandige culturele professionals door hen te verbinden met semipublieke partners op het gebied van ondernemen, juridische zaken, innovatie en fair pay.[11] Cultuur + Ondernemen (afgekort C+O), een van de meest herkenbare namen (mogelijk vanwege het relatief lange bestaan en frequente samenwerking met gemeenten), richt zich op het opleiden van kunstenaars om hun bedrijf op te bouwen.[12]

Wanneer ik echter dieper kijk kom ik op de website van C+O narratieven tegen die zelfuitbuiting uitdragen. Regelmatig geeft C+O concrete tips voor online zelfpromotie en een doorbraak naar ‘Big Art’, met als ondertoon een doorbraak door middel van doorzettingsvermogen in marketing die in de eigen tijd en op eigen kosten wordt gedaan.[13] In een meer specifiek voorbeeld geeft C+O advies over werken aan projecten met weinig of geen budget: ‘Soms levert een opdracht financieel weinig op, maar zorgt hij wel voor enorme exposure. Ga hier slim mee om.’ Hoewel in hetzelfde artikel ook de Fair Practice Code en CAO’s worden genoemd, herhaalt het vooral het schadelijke idee van ‘zichtbaarheid als betaling’.[14] Dit soort tegenstrijdig advies speelt kwalijke praktijken in de hand en leidt tot meer precaire werkomstandigheden.

Laten we even stilstaan bij het soort ‘ondersteuning’ – als je het überhaupt zo kunt noemen – dat kunstenaars van deze kenniscentra krijgen. Cultureel ondernemerschap: betekent dat managementvaardigheden aanleren, je gedrag veranderen, of ondanks precariteit risico’s nemen? Afhankelijk van wie het over cultureel ondernemerschap heeft, variëren de definities ervan en wijzen naar verschillende of zelfs conflicterende praktijken. In het geval van het Huis voor Cultureel Ondernemerschap wordt er, ondanks dat ze zich zeer bewust zijn van de precaire financiële situatie waarin culturele professionals zich bevinden en ze ‘alle hulp en ondersteuning bieden die ze kunnen gebruiken’, links naar C+O gegeven.[15] Dergelijke kruisverwijzingen geven problematische suggesties door en creëren zo een echokamer die schadelijke praktijken voor kunstenaars normaliseert.

Stop met kunstenaars ondernemers te noemen. Gebruik in plaats daarvan ‘zzp’er’ en ‘kunstwerker’

De ambiguïteit van het cultureel ondernemerschap – en de praktijk die ervan is afgeleid – zorgt niet alleen voor verwarring onder kunstenaars maar leidt ook tot een impasse in het overheidsbeleid. In het rapport ‘Passie Gewaardeerd’ uit 2016 wijzen de Sociaal-Economische Raad (SER) en de Raad voor Cultuur (RvC) op het gebrek aan duidelijkheid omtrent de status van zelfstandigen, wat bijdraagt aan inkomensonzekerheid:

“Er zijn zzp’ers die uit volle overtuiging voor het zelfstandig ondernemerschap hebben gekozen. Een groot deel van hen blijft bewust eenpitter, een ander deel heeft de ambitie om te groeien. Ook zijn er zzp’ers die geen keuze hebben omdat ze een beroep hebben gekozen dat niet of in zeer beperkte mate in loondienst kan worden uitgeoefend. Denk aan beeldend kunstenaars, componisten, fotografen of galeriehouders. Er zijn ook mensen die uit noodzaak zzp’er zijn geworden. […]

In de beleidsdiscussie over zzp’ers wordt vaak gesproken over het onderscheid tussen echte zelfstandigen, schijnzelfstandigen en werknemers. Relatief vaak eindigt die discussie in een patstelling met een pleidooi om of (individuele) ondernemersvrijheid voorop te stellen, of (collectieve) bescherming. De raden zijn van mening dat beide waarden van belang zijn en dat er een modus moet worden gevonden om zzp’ers te faciliteren en een zekere bescherming te bieden.”[16]

Wanhoop over de eindjes aan elkaar knopen zou nooit het begin van ondernemerschap moeten zijn, en geen enkele kunstenaar zou in de categorie van ondernemer moeten worden gedwongen. Ter overweging: in 2020 was de helft van de mensen die in de culturele en creatieve sector werkten zelfstandig en verdiende €729 per maand of €11.080 per jaar.[17] Meer dan 90% van de bedrijven in de categorie ‘kunst’ waren in 2020 eenmanszaken.[18] Hoeveel van deze mensen zouden ‘uit volle overtuiging zelfstandige ondernemers [zijn] geworden’?[19]

De rechtsvorm van de eenmanszaak, waaronder de meeste kunstenaars zich inschrijven, omvat drie concepten: zelfstandigheid, freelancen en een bedrijf zijn zonder personeel.[20] Hoewel ze vallen onder één rechtsvorm opereren de drie bedrijfsvormen op verschillende manieren (waarbij zzp en freelancen meer gelijk aan elkaar zijn). De freelancer/zzp’er vindt werk voor zichzelf, terwijl de ondernemer middelen zoekt om winst te maken met het bedrijf. Denk aan het verschil tussen een grafisch ontwerper die factureert na iedere opdracht (freelancer), een tekstredacteur die ieder jaar voor twee maanden voor een filmfestival werkt (zzp’er) en een meubelstudio die kasten vormgeeft en verkoopt (ondernemer). Allemaal initiëren zij hun eigen bedrijfsactiviteiten maar ze verhouden zich op verschillende manieren tot middelen.

De term ‘ondernemer’ past slecht bij hen die werken als freelancers of zzp’ers, en de bekroning met ‘cultureel’ helpt ook niet. Zoals strategisch adviseur Roel van Herpt zei in zijn werk met het Amsterdams Fonds voor de Kunst (AFK): ‘De term cultureel ondernemerschap is problematisch. Het suggereert dat cultuur een commercieel bedrijf moet worden, of dat kunstenaars na een cursus marketing zichzelf moeten kunnen verkopen.’[21]

Het is hoog tijd dat we een duidelijk onderscheid maken: stop met kunstenaars ondernemers te noemen. Gebruik in plaats daarvan termen die de werkelijke situatie waarin kunstenaars zich bevinden beschrijven: freelancers, kunstwerkers en culturele werkers.[22] 

Reframen van ondernemersvaardigheden met de agency van de kunstwerker

Kritiek op de term ‘cultureel ondernemerschap’ is echter geen oproep om kunstenaars ervan te weerhouden economisch duurzame praktijken op te bouwen. De vraag wordt eerder opnieuw geformuleerd: hoe vinden kunstenaars strategieën om precariteit te voorkomen met de agency van de kunstwerker?

Laten we beginnen met het opnieuw onderzoeken van wat ‘ondernemersvaardigheden’ worden genoemd. Nu de markt kunstenaars afzondert in geïsoleerde silo’s waar zij strijden om beperkte middelen, worden de taken van fondsenwerving en netwerken gezien als individuele verantwoordelijkheden, en houden de mensen die de benodigde kennis hebben deze angstvallig voor zichzelf. Een collectieve kijk op kennis is dus niet alleen een manier om concrete strategieën te delen maar ook om solidariteit te creëren onder de kunstwerkers die door de markt van elkaar worden gescheiden.

Op peers georiënteerde workshops en informatiebanken zijn de sleutel tot een dergelijk herstel. Een voorbeeld van een dergelijke workshop is de Future Framing-serie van de Salwa Foundation en This Works, waarin een peergroup van kunstenaars en culturele werkers elkaar gedurende negen weken ontmoeten om hun uitdagingen en strategieën te bespreken.[23] Een ander voorbeeld is het Post-Precarity Camp, mede georganiseerd door Platform BK, Hotel Maria Kapel en Institute of Network Cultures, waar onderwerpen zoals de gig economy, fair pay en het welzijn van kunstenaars diepgaand worden besproken.[24] Ik heb aan beide meegedaan en vond ze open en veilige plekken met het ethos van wederzijdse steun.

Het transparant maken van informatie, met name over fondsenaanvragen, kan dergelijke wederzijdse ondersteuning bevorderen en schadelijke concurrentiepraktijken helpen verminderen. De ‘funding library’ van The White Pube (TWP), een collectieve identiteit van Gabrielle de la Puente en Zarina Muhammad in het Verenigd Koninkrijk, dient als belangrijke inspiratie.[25] Deze bibliotheek publiceert succesvolle subsidievoorstellen in een doorzoekbare format en geeft daarnaast links naar tips voor het schrijven van aanvragen. TWP moedigt lezers aan om hun aanvragen bij hen in te dienen (met de optie om gevoelige informatie weg te laten), wat het een uitstekend voorbeeld maakt van halen bij en geven aan de doelgroep: de kunstenaars zelf. Hoewel er in Nederland nog geen equivalent van een dergelijke funding library bestaat, delen kunstenaars dergelijke informatie in kleinere kring en zou een soortgelijk initiatief daaruit voort kunnen komen.

Terwijl kunstwerkers en culturele werkers manieren vinden om collectief met de huidige markt om te gaan, moet het beleid een heldere taal ontwikkelen en de bescherming van precaire arbeidsverhoudingen waarborgen. In de discussie over eerlijke een duurzame economische praktijken is de term ‘cultureel ondernemerschap’ niet nuttig.

 

Dit essay is geschreven met steun van het Mondriaan Fonds. De tekst is proefgelezen en uit het Engels vertaald door Felix van der Vorst en Hannah Vernier. De illustraties zijn gemaakt door Yuri Veerman.

 

Voetnoten

[1] In het rapport ‘Beweging in het bestel’, gepubliceerd door de Raad voor Cultuur, is een bijlage opgenomen die veranderingen in het Nederlandse cultuurbeleid laat zien. Lees het rapport en de bijlage: https://www.raadvoorcultuur.nl/documenten/adviezen/2022/03/31/beweging-in-het-bestel.

[2] Zie Johan Kolsteeg, ‘Situated Cultural Entrepreneurship’. https://www.researchgate.net/publication/330144855.

[3] Zie Bussemakers interview uit 2017: https://www.nrc.nl/nieuws/2017/01/30/het-was-een-ravage-toen-ik-begon-6430654-a1543601?t=1667814014.

[4] Er is echter kritisch gereageerd op de details van het plan wat betreft haalbaarheid en implementatie. Zie: https://www.nrc.nl/nieuws/2022/05/24/wie-heeft-er-baat-bij-het-extra-cultuurgeld-a4127914.

[5] Zie de sectie ‘Bij het beoordelen van het artistiek functioneren hanteert de adviescommissie de volgende criteria in onderlinge samenhang’: https://www.mondriaanfonds.nl/subsidie-aanvragen/voorwaarden/.

[6] ‘At a new venture’s outset … many entrepreneurs bootstrap: they keep expenditures to a bare minimum while investing only their own time and, as necessary, their personal funds. In some cases, this is adequate to bring a new venture to the point where it becomes self-sustaining from internally generated cash flow.’ Zie ‘What is Entrepreneurship?’ van Tom Eisenmann in Harvard Business Review: https://hbr.org/2013/01/what-is-entrepreneurship.

[7] Zie: https://bknl.nl/nieuws/onderzoek-naar-de-toegankelijkheid-van-financieringsmogelijkheden-voor-ondernemers-door-beeldend-kunstenaars/.

[8] Pagina 30, ‘Een verkenning naar financieringsmogelijkheden voor ondernemers en de toegankelijkheid voor (beeldend) kunstenaars’. Zie link in voetnoot 7. ‘De meeste overheidsfinancieringsregelingen zijn gericht op innovatieve, vermarktbare producten en – diensten met een aanzienlijk winstperspectief van MKB-ondernemingen die een andere schaal of rechtsvorm kennen dan zelfstandige beroepsbeoefenaren.’

[9] ‘Maar dat is ook niet zoals het bij ons gebeurt. Onze studenten leren vanuit de theorie het ondernemerschap kennen. Wat is nou dat neoliberalisme en welke positie heb je daarbinnen als kunstenaar? Ze krijgen zelfs een hoofdstukje Marx te lezen en geen lesjes over btw en de Kamer van Koophandel.’ Zie ‘Waartoe leiden wij op?’, een interview van Edo Dijksterhuis met docenten van drie Nederlandse en Vlaamse kunstacademies: https://www.zoutmagazine.eu/waartoe-leiden-wij-op.

[10] Zie: https://www.cultureel-avonturiers.nl/.

[11] Zie: https://hklimburg.nl/cultureel-ondernemerschap/cultureel-ondernemerschap.

[12] Zie: https://www.cultuur-ondernemen.nl/.

[13] Zie bijvoorbeeld de serie ‘Hoe financier je de boel?’: https://www.cultuur-ondernemen.nl/artikel/hoe-financier-je-de-boel.

[14] Zie: https://www.cultuur-ondernemen.nl/artikel/zo-word-je-een-pro-in-onderhandelen.

[15] ‘Vanwege de cruciale rol die ze spelen, verdienen ze alle hulp en steun die ze kunnen gebruiken.’

[16] Pagina 64-65 van het SER-rapport ‘Passie Gewaardeerd’. Zie: https://www.ser.nl/nl/publicaties/passie-gewaardeerd.

[17] De cijfers en analyse zijn te vinden in het rapport ‘How precarious is working in the cultural sector?’ geschreven door Claartje Rasterhoff en Bjorn Schrijen en gepubliceerd door de Boekman Institute (vertaald naar het Engels en opnieuw gepubliceerd door Platform BK). Zie: https://www.platformbk.nl/en/how-precarious-is-working-in-the-cultural-sector/.

[18] Zie voetnoot 16.

[19] De SER en RvC hebben er in een eerder rapport uit 2016 op gewezen dat de situatie van werkers in de culturele en creatieve sector op de arbeidsmarkt zorgwekkend is. Zie: https://www.ser.nl/nl/publicaties/verkenning-arbeidsmarkt-culturele-sector.

[20] Op de registratiepagina van de Kamer van Koophandel zijn deze drie onder dezelfde categorie opgenomen. Zie: https://www.kvk.nl/inschrijven-en-wijzigen/inschrijven/?block=420437.

[21] Zie: https://www.amsterdamsfondsvoordekunst.nl/fondsinitiatieven/pilot-cultureel-ondernemerschap/afk-cultureel-ondernemerschap-roel-van-herpt/.

[22] De definitie van ‘kunst- of cultuurwerker’ is diepgaand gecontextualiseerd in het boek The ABC of the Projectariat: Living and Working in a Precarious Art World. Zie: https://manchesteruniversitypress.co.uk/9781526161321/.

[23] Zie: https://salwa.nl/agenda/future-framing en https://www.platformbk.nl/en/post-precarity-autumn-camp-how-to-survive-as-an-artist-2/.

[24] Zie: https://salwa.nl/agenda/future-framing en https://www.platformbk.nl/en/post-precarity-autumn-camp-how-to-survive-as-an-artist-2/.

[25] Zie: https://thewhitepube.co.uk/funding-library/.




Over Jue Yang

Jue Yang is een kunstenaar, schrijver, filmmaker en criticus, werkend vanuit Rotterdam.