A

Waar te wonen en te werken?

Een interview met Joram Kraaijeveld over het krimpende atelieraanbod uit Metropolis M.

10/05/2020




Wouter Huis, It will all disappear in time (Maastricht), 2019, foto van Tetsuro Miyazaki

De crisis zet veel op scherp en laat zien wat echt belangrijk is. Huisvesting bijvoorbeeld. Door nieuwe wetgeving zijn betaalbare woningen en ateliers steeds schaarser geworden. Platform BK en de Kunstenbond deden in diverse steden onderzoek naar mogelijkheden tot verbetering.

De herziening van de Woningwet in 2015 en de introductie van Wet Markt en Overheid in 2012 hebben ervoor gezorgd dat ateliers schaars zijn geworden. Door de introductie van marktwerking in de publieke diensten en de overheden, is er minder maatschappelijk vastgoed beschikbaar en dat wat nog wel wordt verhuurd volgt de marktprijzen en is veel duurder. De consequentie is dat kunstenaars uit de steden verjaagd worden. Dit is althans het beeld, dat naar voren komt na uitgebreid onderzoek van Platform BK en de Kunstenbond in diverse steden in Nederland. Ik ga in gesprek met de co-auteur Joram Kraaijeveld, over het atelierbeleid in kritische tijden en hoe de coronacrisis er op een paradoxale manier misschien wel voor kan gaan zorgen dat een nieuw, meer solidair atelierbeleid onder handbereik komt.

—Domeniek Ruyters

1. Er zijn betere omstandigheden denkbaar om een rapport over het atelierbeleid aan te bieden aan een regering dan tijdens een crisis die de maatschappij tot diep in haar fundamenten lijkt te raken. Maar alvorens daarover te komen te spreken eerst het rapport. Van alle aspecten van het kunstbeleid die onderzocht kunnen worden hebben jullie afgelopen jaar gekozen uitgebreid in te zetten op een onderzoek naar het atelierbeleid in Nederland. Waarom de huisvesting van kunstenaars zo belangrijk gemaakt?

—Joram Kraaijeveld

‘Ja, de pandemie is van een orde van grootte die velen van ons nog niet hebben meegemaakt. Tegelijkertijd maakt de crisis ook de status quo zodanig zichtbaar dat deze fundamenteel te bevragen is. Het is een moment van de waarheid, hoe gaan we om met de aarde, met elkaar, en welke wereld streven we na? Een wereld van economische groei ten koste van alles, of een wereld waarin het welzijn van mens, dier en natuur voorop staat?

Voor veel kunstenaars zorgt de crisis voor een acuut probleem. Er is inkomensverlies door de stilstand van de maatschappij waardoor ook de huur niet betaald kan worden. Deze koppeling tussen inkomen en huur lijkt buiten crisistijd een normale zaak die bemiddeld wordt met een huurcontract. Maar het stilvallen van de maatschappij maakt een denken buiten die contractuele verplichting mogelijk. Verhuurders worden opgeroepen geen huur te innen, de minister van cultuur vraagt het Rijksvastgoedbedrijf om coulant te zijn, wethouders cultuur zijn al aangeschreven om de huren van broedplaatsen op te schorten. De crisis maakt zichtbaar dat huur een fictief financieel instrument is dat in stand wordt gehouden door een politieke realiteit. Je kunt zeggen dat de crisis nu alle aandacht opeist waardoor er geen ruimte is om over zoiets als huisvesting na te denken. Maar je kunt ook zeggen dat het rapport net op tijd gepubliceerd is, omdat er voorbeelden en ideeën in staan waarmee na de crisis een nieuwe realiteit te bouwen is waarin solidariteit en welzijn van belang worden geacht. Paradoxaal genoeg zorgt de crisis ervoor dat die nieuwe realiteit meer binnen handbereik is.

Huisvesting is belangrijk omdat het een grondrecht is, het is een fundamenteel recht waar de overheid verantwoordelijkheid voor draagt. Huisvesting is ook belangrijk omdat het de basis vormt van alle kunstpraktijken. Kunstenaars hebben ruimte nodig om te wonen, te werken en te tonen. Want ook culturele instellingen zijn getroffen door dezelfde wetgeving, met stijgende huren, meer tijdelijkheid en daardoor ook meer precariteit tot gevolg. Als die ruimte er niet, in beperkte mate of onder slechte voorwaarden is, tast dat de bestaanszekerheid van kunstenaars en ook van instellingen aan.’

GSZK Utrecht, foto van Medina Resic

—Domeniek Ruyters

2. Wat is precies de status van dit rapport? Ik lees dat jullie een quickscan hebben gedaan waartoe de regering werd opgeroepen door de Tweede Kamer. Ik neem aan dat dit onderzoek niet als die quickscan gaat fungeren?

—Joram Kraaijeveld

‘Een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken van Platform BK, de Kunstenbond en de atelierorganisaties over de problematiek heeft geleid tot het aannemen van de motie Dik-Faber in de Tweede Kamer in november 2018. Daarmee heeft het kabinet inderdaad de opdracht gekregen om een quickscan te doen naar de behoefte aan atelierruimtes en onderzoek over welke partijen maatschappelijk vastgoed, zoals ateliers, kunnen beheren.

Met dit rapport hebben we niet het huiswerk van de minister gedaan, het is dus niet de quickscan. Deze wordt uitgevoerd door het ministerie OCW, met onder meer studies van Bureau BUITEN. Maar het rapport is wel onze versie daarvan zodat we invloed hebben op de beeldvorming en de ideeën over huisvesting voor kunstenaars. Eerlijk gezegd was het voor ons een aangename verrassing dat de motie werd aangenomen. De motie zorgde voor een interessant politiek kader voor een plan dat Platform BK en de Kunstenbond al wilde ondernemen als opvolging van onze eerdere campagne over betaalbare atelierruimte rond de gemeenteraadsverkiezingen in 2018.’

—Domeniek Ruyters

3. Het onderzoeksverslag dat in maart is gepubliceerd is geen opiniestuk, meer een verkenning die vooral duidelijk maakt welke gevolgen de wetgeving op het aanbod heeft.

—Joram Kraaijeveld

‘Het doel van het onderzoek is om de weg te bereiden voor meer betaalbare huisvesting voor kunstenaars in Nederland. Dat doen we door beargumenteren dat de spanning die zit tussen landelijk en lokaal beleid moet worden weggenomen; de regering heeft het voor lokaal bestuur veel moeilijker gemaakt om succesvol atelierbeleid te realiseren. Dat doen we door goede voorbeelden te laten zien waar kunstenaars het heft in handen hebben genomen door zelf hun atelierpand of wooncomplex te realiseren: om kunstenaars te inspireren en met elkaar in contact te brengen en gemeentes te laten zien waar mogelijkheden liggen. Het is een verkenning die een richting aangeeft welke kant we op kunnen gaan: meer wooncoöperaties, meer zelfbeheer, meer vastgoed uit de markt halen, meer ateliers door partijen als atelierorganisaties laten beheren, meer maatschappelijk vastgoed door bovenstaande partijen voor een betaalbare prijs realiseren omdat woningbouwcorporaties en gemeentes dat zelf niet of nauwelijks meer kunnen.’

—Domeniek Ruyters

4. Als ik het rapport lees valt me op dat alles gebaseerd is op gesprekken, er zijn weinig cijfers. Heb je niet cijfers nodig om politiek te overtuigen?

—Joram Kraaijeveld

‘Politiek is een ideeënstrijd. Of dat is in ieder geval mijn streven, in weerzin van het BBP-groeimodel met koopkrachtplaatjes of de shitstorm aan twitter-meningen. In zekere zin is het rapport juist een strijd tegen cijfers: tegen de financiële waarde als maatstaf, tegen de excel-sheets van de afdeling vastgoed, tegen de logica van de markt waarbinnen alles te reduceren is tot een koopsom. Cijfers zijn nooit neutraal, maar worden in stand gehouden door een politiek realiteit. Het is die politieke realiteit die bevraagd dient te worden, alleen de rekensommen bevragen is niet genoeg.

Anders gezegd, door het primaat van markt – die de financiële waarde boven maatschappelijke waarde stelt – hebben gemeentes heel veel kracht ingeboet om maatschappelijke voorzieningen te realiseren, terwijl ze er wel verantwoordelijk voor zijn gemaakt. Laurens Ivens (SP), wethouder wonen in Amsterdam, is meer bezig met het intomen van de vastgoedmarkt, het installeren van een noodknop voor te sterke huurstijgingen en het bevechten van Airbnb, dan met zijn eigenlijke taak: het realiseren van sociale woningbouw. We moeten ons afvragen waarom we het krachtenveld zodanig hebben georganiseerd dat hij, en met hem vele andere wethouders wonen, het dusdanig lastig hebben om uitvoering te geven aan hun taak om sociale woningbouw te realiseren waardoor er in Nederland woningnood is. Binnen datzelfde krachtenveld opereren ook de wethouders cultuur om betaalbare ateliers en atelierwoningen te realiseren.’

GSZK Utrecht, foto van Medina Resic

—Domeniek Ruyters

5. Hoe kijken de steden die jullie hebben onderzocht aan tegen atelierbeleid. Ik krijg de indruk dat alle gemeentes het belang ervan onderkennen, ze er ook naar proberen te handelen, maar dat het overal druppels zijn op een gloeiende plaat.

—Joram Kraaijeveld

‘Alle grote steden in Nederland hebben een vorm van atelierbeleid. Ik was enigszins verbaasd te ontdekken dat vrijwel alle politieke partijen hun steun uitspreken voor ateliers voor lokale kunstenaars. Zelfs een partij als Lijst Smolders Tilburg had in haar verkiezingsprogramma van 2018 staan dat ze broedplaatsen willen ontwikkelen. Toch gaat iedere gemeente er anders mee om. In Den Haag is Stroom verantwoordelijk voor de uitvoering van het atelierbeleid, als onderdeel van wat ze noemen voorwaardenscheppend beleid. Stroom is een bemiddelaar tussen verschillende partijen waardoor kunstenaars veel meer betrokken worden. In Utrecht realiseert DePlaatsmaker ruimte voor kunstenaars en instellingen, heeft de gemeente Bureau BUITEN een onderzoek laten doen om na te gaan hoe groot de behoefte naar werkruimte is, en de gemeente heeft plekken voor ateliers aangewezen bij een aantal grote stadsvernieuwingsprojecten: Cartesiusdriehoek, Merwedekanaalzone, Werkspoorkwartier, Beurskwartier, Rotsoord, 2e Daalsedijk. Dat zijn de goede voorbeelden die meer betekenen dan een druppel op een gloeiende plaat. Maakhaven en De Besturing hebben van de gemeente Den Haag een eeuwigdurend erfpachtcontract gekregen. Het Hof van Cartesius krijgt van de gemeente Utrecht de ruimte om een gebied van 4000 m2 circulair en coöperatief te ontwikkelen. Het zijn plekken die de komende decennia zullen blijven bestaan en het culturele landschap van die steden zullen blijven bepalen.’

—Domeniek Ruyters

6. Is het niet zo dat kunstenaars en kunstenaars in spe zich bij hun keuze voor hun plaats van vestiging weinig tot niets aantrekken van het lokale atelierbeleid. Is de woningnood niet een veel dwingender probleem?

—Joram Kraaijeveld

‘Huisvesting is inderdaad een groot probleem, er is woningnood in Nederland. De situatie in Amsterdam is voorbij nijpend. Er zijn steeds meer thuislozen en economische daklozen. Mensen gaan van flexibel huurcontract naar flexibel huurcontract, trekken weer bij hun ouders in, slapen maanden of jaren bij vrienden op de bank, of erger. Het is goed om te realiseren dat volkshuisvesting en atelierbeleid niet vreemd van elkaar zijn, ze liggen in elkaars verlengde; het gaat bij beide over maatschappelijk vastgoed, het wordt georganiseerd door dezelfde partijen, het valt onder dezelfde wetgeving. Het is allebei sociaal beleid, waarvan we ons kunnen afvragen hoe sociaal het nog is.

Er zijn natuurlijk tal van redenen zijn waarom kunstenaars besluiten om ergens te gaan wonen, waarbij het atelierbeleid van een stad niet de doorslag zal geven. Liefde, opleiding, werk en vriendschap zijn sterkere drijfveren, maar dat wil niet zeggen dat het atelierbeleid geen verschil kan maken. De kunstenaars die betrokken zijn bij atelierpanden (zoals Moira in Utrecht, Saksen Weimar Kazerne in Arnhem, NS16 in Tilburg, Landbouwbelang in Maastricht, Extrapool in Nijmegen, Het Wilde Weten in Rotterdam, Baztille in Zoetermeer, Het Domijn in Weesp, Bajesdorp in Amsterdam, Maakgemeenschap De Hoop in Zaandam en al die andere atelierpanden in Nederland) geven vorm aan hun werkruimte, hun pand, hun praktijk, hun leven, hun stad omdat het atelierbeleid dat (mede) heeft mogelijk gemaakt.

Het gevaar van je vraag is dat er een veronderstelling in kan zitten die de behoefte aan een woon- en werkruimte reduceert tot een individuele keuze. Dat is de valstrik van het neoliberale denken waar ik niet in ga lopen. Uiteraard ben ik verantwoordelijk voor mijn leven en voor mijn keuzes, maar wélke keuzes ik kan maken daarvoor ben ik afhankelijk van collectieve voorzieningen. De situatie voor veel kunstenaars in Amsterdam en ook in andere steden is zo dat ze eigenlijk helemaal geen keuze kunnen maken omdat de collectieve voorzieningen ondermaats zijn. Dat zij en zij alleen verantwoordelijk worden gehouden voor hun eigen succes en hun eigen falen, veroorzaakt grote sociale druk die in veel gevallen tot burn-out leidt. Hier zie je hoe het neoliberale denken een dubbele individualisering creëert, eerst wordt de verantwoordelijk bij het individu gelegd en daarna wordt je er keihard op afgerekend. Dat is de tactiek van repressief liberalisme; terwijl de vrijheid van het individu wordt verkondigd neemt de controle op die vrijheid almaar toe. Deze onrechtvaardigheid zit structureel in onze samenleving omdat ze volgens neoliberale principes is vormgegeven. Het is een onrechtvaardigheid waar we een einde aan dienen te maken.’

GSZK Tilburg, foto van William van der Voort

—Domeniek Ruyters

7. Is atelierbeleid van dit moment bij veel gemeenten niet vooral een symbolisch beleidsinstrument? Zou dat niet anders kunnen? Is het niet dé manier om het lokale kunstklimaat enorm te stimuleren?

—Joram Kraaijeveld

‘Het lijkt erop dat in een stad als Amsterdam het atelierbeleid tot een symbolisch beleidsinstrument is geworden in die zin dat het beleid gericht is op toegankelijkheid van de stad in plaats van het vestigen van kunstenaars in de stad; op aanwas in plaats van op het wortelen -en daarmee daadwerkelijk stimuleren- van kunstenaars. Na vijf jaar moeten kunstenaars weer plaatsmaken voor de volgende generatie. Ieder jaar kan de gemeente stellen dat ze haar doelen in productie van vierkante meters heeft behaald, en zo mooi weer spelen. Maar als we naar de ontwikkelingen van de afgelopen vijftien jaar kijken, zien we een stoelendans waarin de muziek van de vastgoedmarkt niet ophoudt terwijl er steeds meer stoelen worden weggehaald totdat er over een paar jaar alleen nog een paar klapstoeltjes en krukjes staan. Dat is inderdaad problematisch. Zeker omdat het ook anders kan: in plaats van tijdelijkheid binnen de markt, is het mogelijk om ruimte buiten de markt te creëren.

Dat het anders kan laten kunstenaars zien. Gelukkig zijn er kunstenaars die tegendraads zijn en gedreven door idealen meer eisen dan een plek in de stoelendans. Gelukkig zijn er in Amsterdam initiatieven zoals Square 28, die buiten het atelierbeleid om een atelierpand hebben gebouwd met eigen middelen en in coöperatief verband. En gelukkig ontstaan er daarnaast wooncoöperaties zoals Bajesdorp, De Nieuwe Meent en de Warren, waar veel mensen met een artistiek beroep een langdurige woonplek zullen vinden. Met dit rapport geven we aan dat hier kansen liggen voor kunstenaars en gemeentes om de stoelendans te doorbreken, vastgoed uit de markt te halen en permanente plekken te creëren.’

GSZK, Stroom, Den Haag, foto van Medina Resic

—Domeniek Ruyters

8. De effecten van de optimalisatie van het beleid, op zowel lokaal als landelijk niveau, lijkt gegeven de wetgeving bij voorbaat beperkt. Het valt mij althans op dat de aanbeveling in het rapport op landelijk niveau bijna klinkt als een smeekbede om maatschappelijk vastgoed maatschappelijk (toegankelijk) te houden? Valt er iets aan te doen?

—Joram Kraaijeveld

‘Het kan als een smeekbede gelezen worden, maar het is eerder een moreel appel gericht aan de politiek om maatschappelijk vastgoed te behouden als sociale voorzieningen voor Nederlandse burgers en niet als vastgoedportefeuille in de markt te zetten voor internationale private-equity firma’s. De aanbevelingen op landelijk en lokaal niveau proberen een antwoord te geven op de tactiek van repressief liberalisme, die ik eerder noemde. Want deze tactiek zit ook in de wetgeving over huisvesting. Woningbouwcorporaties en gemeentes worden verantwoordelijk gehouden voor de uitvoering van hun wettelijke taken, maar worden door diezelfde wetgeving beperkt om deze uit te voeren.

Het is onbestaanbaar, maar helaas is de landelijke wetgeving beperkend voor woningbouwcorporaties en lokale overheden om het goede te doen. Neem de verhuurdersheffing. Woningbouwcorporaties betalen ieder jaar 1,7 miljard aan de Nederlandse staat. Van iedere huurder in de sociale woningbouw wordt twee maanden huur die ze overmaken aan de woningbouwcorporatie doorgesluisd naar de schatkist. Corporaties stellen dat de overheid hen dwingt te handelen in strijd met hun wettelijke taak om alle financiële middelen te gebruiken voor woningbouw. Dat het kabinet in tijden van woningnood vasthoudt aan een belasting op sociale huur waarmee inmiddels een derde van de woningnood opgelost had kunnen worden, is ronduit belachelijk en moreel verwerpelijk. Geen ander land in de wereld doet dit.

Maar er zit ook een mogelijkheid in de wetgeving om te ontsnappen aan het neoliberale marktdenken. Sinds 2015 is de wooncoöperatie wettelijk verankerd in de Woningwet, waar onder meer destijds Eerste Kamerlid Adri Duivesteijn (PvdA) voor heeft gezorgd. Dat deze woonvorm in de Woningwet zit, is voor het eerst sinds het bestaan ervan in 1901. Dat terwijl in andere Europese landen als Duitsland, Zweden en Zwitserland deze woonvorm heel gangbaar is. In Duitsland bijvoorbeeld zijn er 2,2 miljoen woningen in wooncoöperaties, ruim 5% van de totale woningvoorraad. Bij deze eigendomsneutrale woonvorm (koop en huur zitten in dezelfde constructie) krijgen lagere inkomensgroepen de mogelijkheid om hun eigen woonomgeving vorm te geven. Groepen van verschillende grootte kunnen met elkaar bepalen hoe hun woonproject eruit komt te zien: circulair bouwen, atelierwoningen, collectieve werkplaatsen, een gemeenschappelijk daktuin, een publieke tentoonstellingsruimte behoren allemaal tot de mogelijkheden.

De aanbevelingen zijn een manier om van repressief liberalisme naar emanciperende collectiviteit te gaan. “Geef kunstenaars het heft in handen!” staat ook om die reden in ons manifest Geen Stad Zonder Kunst uit 2018. Dat is volgens mij binnen de neoliberale realiteit de enige manier om maatschappelijk vastgoed maatschappelijk te houden. En dat is eigenlijk heel zuur. Als (semi-)publieke instellingen niet meer de bekende structuren van solidariteit kunnen bieden, zullen we nieuwe structuren van solidariteit moeten opzetten. Er is weinig andere keus.’

—Domeniek Ruyters

9. Vanwege de mix van lokale en landelijke aanbevelingen vind ik het rapport toch wat onhelder. Misschien wel correct en representatief voor een gedeeld krachtenveld, maar overheden kunnen de hete aardappel vrij makkelijk doorschuiven naar een ander loket zogezegd. Klop maar bij de landelijke overheid aan, en vice versa. Was het niet beter geweest als de verkenning een opiniestuk geworden was met een duidelijke boodschap naar de landelijke politiek: schrap die wet en vervang hem door een met meer aandacht voor het behoud van maatschappelijk vastgoed in een maatschappelijke functie?

—Joram Kraaijeveld

‘Ja, dat is een belangrijk en goed punt. Hoe constructieve aanbevelingen te geven als we spreken over een situatie van gedeelde verantwoordelijkheid. Wat we nu inderdaad zien is dat als sommige van de 180 woningbouwcorporaties in Nederland maatschappelijk vastgoed verkopen zich dan verschuilen achter landelijk beleid en dat de Minister van Binnenlandse Zaken, Kasja Ollongren (D66), op haar beurt stelt dat ze de woningbouwcorporaties niet dwingt om te verkopen. Wat het rapport in ieder geval in kaart brengt is die gezamenlijke verantwoordelijkheid; de gevolgen van landelijke wetgeving voor het lokale bestuur. Het is goed om helder te hebben welke verantwoordelijkheid op welk politiek niveau ligt: Europees, landelijk en lokaal. Daar doet het rapport een aanzet toe. En dat er behoorlijke verschillen zijn geconstateerd tussen het atelierbeleid in de verschillende steden, geeft aan dat een wethouder cultuur nog steeds keuzes kan maken. Iedere wethouder cultuur kan aangesproken worden op de eigen verantwoordelijkheid. Je advies om er een opiniestuk van te maken met een duidelijke boodschap neem ik ter harte. Dit interview is al een eerste aanzet om gedachten scherp(er) te verwoorden.’

—Domeniek Ruyters

10. En dan de hamvraag. Onvermijdelijk rijst het gevoel dat dit rapport wel eens snel door de werkelijkheid wordt ingehaald, gezien de economische ontwikkelingen post-corona die de markt wellicht ingrijpend gaan veranderen. Hoe houdbaar is dit verslag? En, ik weet het is nogal vroeg om hierop vooruit te lopen, maar gesteld dat het niet houdbaar is gegeven snel veranderde omstandigheden, wat zou jouw advies zijn bij een geheel nieuw in te vullen atelierbeleid.

—Joram Kraaijeveld

‘Het is natuurlijk onmogelijk om de toekomst te voorspellen. Wel is het mogelijk te werken aan een nieuwe realiteit, met nieuwe inzichten, nieuwe argumenten, nieuwe ideeën. Zoals de situatie zich nu ontwikkelt, lijken we als gevolg van de pandemie een zeer stevige recessie tegemoet te zien, waarvan het niet ondenkbaar is dat het mogelijkerwijs zal uitmonden in een Europese financiële crisis. In het meest gunstige scenario zullen er in Nederland aardig wat MKB-ers in de knel komen of failliet gaan en misschien met overheidssteun een doorstart maken, wat voor tijdelijke leegstand in de steden zal gaan zorgen. In een minder positief scenario zullen we waarschijnlijk te maken krijgen met een situatie op de vastgoedmarkt zoals na de financiële crisis, waar overigens de financiële producten voor vastgoed een van de oorzaken van waren. Alles zal afhangen in hoe lang de maatregelen van kracht blijven en in hoeverre en aan wie de overheid steun wil verlenen. Wordt het een bezuinigingsbeleid zoals na de financiële crisis in 2008, of wordt het een stimuleringsbeleid zoals na de Tweede Wereldoorlog?

Mijn advies voor atelierbeleid blijft in alle gevallen hetzelfde: realiseer meer maatschappelijk vastgoed. Deze pandemie maakt in the grand scheme of things alleen nog maar sterker duidelijk dat we toe moeten naar een wereld van meer sociale, culturele, economische, politieke, ecologische en klimatologische rechtvaardigheid. Dat betekent dat we af zullen moeten van de afhankelijkheid van de fossiele industrie. Dat we af moeten van manieren van leven die in stand worden gehouden door neokoloniale productieprocessen. Dat we af moeten van de extractie van niet-hernieuwbare bronnen. Dat we de democratie moeten democratiseren. En dat toe moeten naar energieneutraal bouwen en wonen, met meer lokale voedselvoorziening, meer intergenerationele verantwoordelijkheid, meer solidariteit. Ook atelierbeleid kan hier een rol in spelen. Plekken als Hof van Cartesius en De Nieuwe Meent zijn al bezig om de toekomst vorm te geven volgens die principes. Als ik wethouder cultuur was zou ik volop inzetten om dit soort initiatieven te laten slagen en er zo veel als nodig van realiseren. Wat dus ook zoveel betekent dat wethouders moeten stoppen met blindstaren op de productie van vierkante meters. Dat is te veel in het narratief van economische groei ten koste van alles. Terwijl we toe moeten naar een wereld waarin het welzijn van mens, dier en natuur voorop staat. Om ons te kunnen richten op dit welzijn is een nieuw denken nodig. Als we de status quo van de rationele technocraten uit willen dagen, zullen we politiek van rechtvaardigheid moeten ontwikkelen.’

Dit interview werd op gepubliceerd op 16 april 2020 gepubliceerd op de website van Metropolis M. Zie het origineel hier.

Lees of download hier het onderzoeksrapport Geen Stad Zonder Kunst #2. Lees hier meer over het werk dat Platform BK doet op het gebied van atelierbeleid.




Over Domeniek Ruyters

Domeniek Ruyters is hoofdredacteur van Metropolis M.