Katia Krupennikova: Laat ik beginnen met inzicht in mijn persoonlijke werkomstandigheden die me er toe brengen om het te hebben over mijn honorarium als zelfstandig curator. Afgelopen jaar heb ik vijf tentoonstellingen gecureerd in Nederland en daarbuiten, met openingen in september, november, februari, mei en weer in september. Mijn opbrengsten uit deze werkzaamheden waren bij elkaar opgeteld €13.000 en een burn-out. Deze inkomsten heb ik gebruikt om de benodigde kosten en noodzakelijke investeringen in persoonlijke zichtbaarheid en professionele ontwikkeling te dekken. Hier vallen onder meer onder het hebben van een website, bezoeken van tentoonstellingen en biënnales en aanschaffen van boeken. Let wel, dit is exclusief eten en drinken.
De bittere waarheid is dat ik met mijn inkomsten als gevestigd curator in de huidige omstandigheden niet aan een minimuminkomen kom. Dit minimum ligt in Nederland voor een volwassene op €1565,40 per maand (peiljaar 2017). De vergoeding die een presentatie-instelling in Nederland voor mijn werk beschikbaar heeft, ligt gemiddeld op €2000-3500 (inclusief btw). Een tentoonstelling met tien kunstenaars met bestaand werk levert al snel 250 tot 350 uur (7 tot 10 werkweken) aan werk als curator op, exclusief voorafgaand onderzoek, productie en communicatie. Uitgerekend heb ik daarmee een uurloon van maximaal €10 per uur, maar vaak ligt dit lager. Obers, winkelbedienden en andere ongeschoolde functies in Nederland verdienen tussen de €9 en €12. Daarom ben ik genoodzaakt mezelf de vraag te stellen: hoe lang kan ik nog accepteren dat mijn werk als curator lager wordt ingeschaald dan ongeschoold werk?
Natuurlijk ben ik me volledig bewust van de precaire situatie van de instellingen waar ik voor werk. Zij hebben gekrompen budgeten en beperkte capaciteit en zijn zeer afhankelijk van stagiairs en vrijwilligers. Het lijkt niet uit onwil te zijn dat instellingen mij en de kunstenaars betalen wat ze betalen. Soms snijden ze ook in het eigen vlees om tentoonstellingen te kunnen realiseren. Maar ik heb nu lang genoeg deze beperkte werkomstandigheden geaccepteerd. Genoeg is genoeg! Zo kan het niet langer! Ik kan niemand meer overtuigen om hiermee door te gaan, mezelf nog wel het minst.
Meer dan vijf jaar na de zware bezuinigingen van Rutte-I is het kunstenveld uitgeput; de humuslaag kan niet verder verschralen. In 2015 sprak Arno van Roosmalen, voorzitter van de belangenorganisatie voor presentatie-instellingen De Zaak Nu, al over een ‘slow burn’ van de presentatie-instellingen in een brief aan minister Bussemaker. Andere operatiemodellen die zijn ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld die van de W139, ontkomen ook niet aan de zelf-exploitatie die het juist probeert te voorkomen. Kunstenaars moeten nog steeds hun eigen tijd en geld investeren voor de productie en presentatie van hun werk. We kunnen dit niet langer tolereren, en niet als een positief voorbeeld zien. Wie voorbij het succes van hoge bezoekerscijfers kijkt, ziet de misère van het kunstenveld.
De dagelijkse strijd van kunstenaars, curatoren en andere bemiddelaars moet zichtbaar worden, op institutioneel niveau. Zelfstandige curatoren en hun gelijken in loondienst zouden schouder aan schouder samen moeten opkomen om de werkomstandigheden van allen te verbeteren. Het is zinloos om de instellingen de zwarte piet te blijven toeschuiven. Dat is niet de manier om een gezond, laat staan vitaal, werkveld voor elkaar te krijgen. Eerder zouden we samen moeten kijken hoe we door minder output betere werkomstandigheden voor werkenden in de kunst kunnen veroorzaken. Niet langer moeten we ons laten leiden door bezoekerscijfers of andere kwantificeerbare factoren als graadmeter van ons werk. De kwaliteit van de zowel de projecten en zeker ook de levens van de makers in het culturele veld in Nederland zou voorop moeten komen te staan.
Om te voorkomen dat het kunstenveld aan professionaliteit inboet is het onontbeerlijk om snel tot werkelijke veranderingen van onze werkomstandigheden te komen, op basis van solidariteit en transparantie. Zulke veranderingen kunnen in mijn ogen alleen effectief zijn als ze zichtbaar zijn en plaatsvinden in en door de instellingen; zelfstandige curatoren en kunstenaars kunnen dit niet alleen. Wat dat betreft ben ik een groot voorstander van oplossingen zoals het Veem Theater heeft gevonden door slechts honderd dagen per jaar open te zijn, om op die manier het structureel ontoereikende budget zichtbaar te maken. Dit opent het gesprek met subsidienten en overheden om het over de werkomstandigheden in de kunsten te hebben.
Daarom doe ik graag een oproep aan alle curatoren onder ons die financieel gesteund zijn, om solidair te zijn met de curatoren die hier niet op kunnen terugvallen. Door te lage vergoedingen te accepteren zal het voor veel curatoren onmogelijk worden om nog langer dit beroep uit te oefenen, waardoor er een klassenverschil zal ontstaan.
Kris Dittel: De werkomstandigheden die Katia beschrijft zijn voor mij zeer herkenbaar. Zoals zoveel zelfstandige curatoren zichzelf ook zullen herkennen in dit beeld van talloze uren werken aan meerdere projecten te gelijk tegen een symbolische vergoeding, als er überhaupt een bedrag beschikbaar is.
Het is zeker ook noodzakelijk om bij ons zelf te raden te gaan, en onze eigen verantwoordelijkheid te overdenken in het creëren van deze onhoudbare situatie. In een verzadigd werkveld zoals dat van zelfstandige curatoren helpt het natuurlijk niet als symbolische vergoedingen en vrijwilligerswerk de norm worden.
De zelfstandig curator werkt vaak als een onafhankelijk alles-in-één instituut. Dit maakt het lastig om de investeringen in tijd en geld in de projecten te controleren of te beheersen. In plaats van grenzen stellen, hopen we vaker – tegen beter weten in – dat er toch een keer een moment komt waarop al die investeringen iets opleveren: een baan, een betere opdracht of andere (financiële) erkenning in de toekomst van ons werk. De realiteit van dit overwerkte en uitgeputte werkveld laat ons echter iets anders zien.
Het is misschien lastig om te denken in termen van collectief of gezamenlijke aanpak in dit werkveld dat gebouwd is op de mythe van het individu. Maar het is goed om te realiseren dat we niet onze individuele praktijk of de meerstemmigheid aan praktijken op het spel zetten als we beginnen voorstellen dat we elkaar ondersteunen voor betere werkomstandigheden op weg naar een gezonde sector. Maar daar ligt wel de stip aan de horizon. Om die gezonde sector te bereiken moeten we nee moeten zeggen tegen discutabele opdrachten, wat even makkelijk als moeilijk is. De afwezigheid van een gezonde standaard maakt het sowieso lastig om een oordeel te geven over wat een gezonde situatie is. Maar dit gesprek over gezonde standaarden voor zelfstandige curatoren kan beginnen met het succes van de richtlijn voor kunstenaarshonoraria en het werk dat daarvoor verzet is. Bovendien is het gesprek over betere standaarden onderdeel van een grotere sociale dialoog, die zich nog verder kan uitbreiden naar andere disciplines en werkvelden. Het is natuurlijk niet alleen voor curatoren nodig om tot betere werkafspraken te komen. Een dialoog over de ethiek van ons werkveld zal ook andere werkenden in de culturele sector kunnen helpen om tot eerlijke verdeling van kosten en baten te komen.
Nat Muller: Wat zo stuitend is aan de situatie die Katia en Kris beschrijven, is dat er geen enkele reden is voor deze precaire werkomstandigheden die zelfstandige curatoren en kunstenaars ervaren in een welvarend land zoals Nederland. Er is geen enkele reden dat hoogopgeleide werkenden in de kunst structureel en systematisch uitgebuit, onderbetaald en ondergewaardeerd worden. Er is geen enkele reden dat instellingen zelfstandige curatoren tegen elkaar uitspelen en concurrenten van hen maken. Er is geen enkele reden dat kunstwerkers, die passie hebben voor hun werk, met financiële, fysieke en mentale uitputting te maken hebben. Er is geen enkele reden dat kunstwerkers, die met ziel en zaligheid via hun werk een betekenisvolle bijdrage willen leveren aan deze woelige wereld, elke ochtend wakker worden met de vraag of het uitoefenen van hun praktijk haalbaar of überhaupt mogelijk is. Er is geen enkele reden omdat de kunst- en cultuursector in Nederland nog steeds grotendeels met publieke middelen wordt ondersteund, al is dit vele malen minder dan voorheen. We zouden van dat publieke geld moeten kunnen verwachten dat er genoeg controles en verantwoordingen aan vastzitten om zeker te zijn dat het niet de uitbuiting in stand houdt die we vandaag de dag om ons heen zien.
De kunstensector is ziek en moet dat onder ogen zien. Nu is het zo dat instellingen de afgelopen jaren meer hebben moeten doen met minder door de opgelegde bezuinigingen. Dat is een noodgreep die op de korte termijn even kan werken. Maar op den duur is dit ongezond en leidt het tot verschraling. Zelfstandige curatoren bewegen zich nu in een zeer competitief werkveld waarbij hun waarde gemeten wordt in hyperproductiviteit, hyperzichtbaarheid, hyperparticipatie en hypermobiliteit, maar nooit in financiële compensatie. We zijn ook overwegend hyper-vervangbaar geworden. Het is een duivelse omgeving waarin elke opdracht, ieder contact, ieder gesprek tot een opportune carrièremove kan leiden, met het verschrompelen van elke vorm van solidariteit als resultaat. Er is altijd iemand beschikbaar die in jouw plaats de opdracht voor de helft van de prijs of voor helemaal geen vergoeding wil doen. Ik wil – noch kan – deze vorm van competitie niet volhouden. Er moet een mogelijkheid zijn om de zeggenschap die in weigering zit (m.a.w. nee zeggen), en die individueel ook een zwaktebod is, om te zetten naar een collectieve en emanciperende kracht, Hiervoor is wel betrokkenheid van alle spelers in het veld nodig, om gezamenlijk na te denken en op te treden. Zoals Kris stelt, er is gewetensonderzoek van de institutionele structuren en individuele ambities nodig. Niet alleen zullen we onze ethische normen moeten heroverwegen, maar we moeten ook actief eerlijke beloning eisen over de hele linie. De Fair Practice Code, net als de richtlijn voor kunstenaarshonoraria, is een goed begin maar als er geen consequenties aan dit soort nieuwe ethische codes verbonden worden, blijft dit een papieren tijger.
Al het bovenstaande klinkt fair en helder genoeg. Maar waarom is het dan toch zo moeilijk? Er zijn vast veel en complexe factoren die de boel bemoeilijken. Dat neemt niet weg dat de dialoog op meerdere niveaus gevoerd zal moeten worden. Belangrijk hierbij zal zijn het neoliberale discours van beleidsmakers, dat na twee decennia ook in het kunstenveld geïmplementeerd en geïnternaliseerd is, overboord te gooien. Zolang precaire kunst- en cultuurwerkers (zelfstandige curatoren, kunstenaars, freelance kunstcritici en anderen) als culturele ondernemers of ‘creatieven’ gezien worden, zal de plank misslaan worden omdat het geen recht doet aan de ecologie van het kunstenveld. Cultureel ondernemerschap suggereert dat zelfstandige kunstwerkers volledig verantwoordelijk zijn voor het eigen succes en dat risico’s en beslissingen genomen op basis van winstbejag in plaats van kunstinhoudelijke overwegingen. Dit moet stoppen! Iedereen die nu nog durft deze woorden in de mond te nemen, mag van mij diezelfde mond met zeep gaan spoelen. Ik kijk uit naar de dag dat kunstenaars, curatoren en instellingen niet langer door dit neoliberale denken kunstjes opvoeren om in aanmerking te komen voor subsidie. Tegelijkertijd moeten wij, zelfstandigen en precaire kunstwerkers, voortdurend erop blijven hameren dat wat wij leveren werk is, dat als creatieve en intellectuele arbeid beloond moeten worden naargelang de vaardigheden en ervaring die het vergt. Als we hier van afzien zal dit een nog verdere onderwaardering, uitholling en deprofessionalisering van ons beroep als curatoren inhouden. Als we niet uitkijken zullen we terecht komen in het domein dat rechtse populisten voor ons in gedachten hebben: de linkse hobbyclub.
Als laatste vind ik het ook belangrijk te noemen dat als het aankomt op werkomstandigheden het ons ook ontbreekt aan discussies over privileges en macht in de kunst. Ik ben me er zeer van bewust dat wij alle drie vrouw en wit zijn, of er althans voor kunnen doorgaan (ik ben Indo). Ik ben me er uiteraard ook van bewust dat we deze discussie niet zouden hebben als we welgesteld genoeg zouden zijn om ons er geen zorgen over te maken. ZZP-erschap is niet altijd een keuze; het wordt ons juist vaak opgedrongen. In deze discussies over precariteit in de culturele sector is het dus belangrijk om zowel klasse als etniciteit als gender, etc mee te nemen, zoals in iedere ander veld. Met andere woorden, een intersectioneel perspectief is essentieel. Daarom zijn de Code Culturele Diversiteit en de Fair Practice Code ook zo sterk met elkaar verbonden. Instellingen en anderen in het veld moeten hier bewust van zijn en er ook naar handelen. Dit brengt een uitdaging voor instellingen met zich mee die ze niet meer kunnen negeren. De idealen en waarden die ze uitdrukken in hun emanciperende, dekoloniserende en progressieve programma’s, moeten niet alleen worden vertaald naar het personeelsbeleid maar ook naar beloning, anders is het slechts symboolpolitiek. Een kritisch programma dat de precairen uitbuit, is onacceptabel. Betaal eerlijke lonen!
Onderstaand een aantal samenvattende standpunten:
Aan collega-ZZP’ers: Stel grenzen aan opportuniteit. Weet wat de gevolgen zijn voor je collega’s en het gehele veld als je onder- of onbetaald werk accepteert. Ken je waarde en houd je hier aan. Wees daarbij ook bewust van je privileges. Dat jij zonder vergoeding kan werken, betekent wellicht dat je hier toe in staat bent. Velen van ons kunnen dat echter niet.
Aan collega’s binnen musea en instellingen: Buig minder voor politieke of druk en andere pressie van bovenaf. Een kritische houding moet structureel in de praktijk worden gebracht. Als de programma’s met emanciperende of progressieve thematiek niet op eerlijke manier tot stand zijn gekomen ben je ongeloofwaardig. Wees solidair met je collega’s die niet de zekerheid van een vast contract hebben. Wees niet medeplichtig aan een beleid van uitbuiting.
Aan beleidsmakers en politici: Er is grote en brede behoefte aan wettelijke bescherming voor ZZP’ers. Maak de noodzakelijke aanpassingen in de wet- en regelgeving op het gebied van arbeid, pensioen en inkomenszekerheid gericht op de toekomst. Wij oefenen ons beroep uit, we dragen bij aan de economie, we werken, we zetten Nederland op de kaart. Help ons ons werk te doen, duw ons niet langer in het neoliberale keurslijf!
Aan fondsen en andere subsidienten: Kort instellingen die hun medewerkers, inclusief gastcuratoren en andere freelancers niet naar behoren betalen. Neem dat op in de subsidievoorwaarden. Maak de Fair Practice Code verplicht en geen keuzeprogramma met goede intenties. Maak onderscheid in de verschillende behoeftes van de gesubsidieerden; kunstenaars hebben andere praktijken dan curatoren. Zorg dat de aard van verschillende praktijken leidend is in de verschillende subsidieprogramma’s.
OPEN CALL voor curatoren: Platform BK werkgroep
Platform BK start een werkgroep over arbeidsvoorwaarden en honorarium van de freelance-curator. Werk je als freelance curator in Nederland en wil je je ervaringen delen én je positie verbeteren? Sluit je aan bij Platform BK en werk gezamenlijk met Nat Muller, Kris Dittel en Katia Krupennikova aan onderzoeks- en lobbyactiviteiten voor betere vergoedingen voor freelancers. Meer informatie over de werkgroep volgt binnenkort op onze website.
Kris Dittel is an independent curator and editor living and working in the Netherlands. She is associate curator at the Onomatopee project space and publishing house in Eindhoven.Her work is informed by an interest in forms of communication, the relation between language, art and economics. She is the editor of several publications, exploring the format of the book as an artistic medium.Her recent project The Trouble with Value involves two exhibitions, a publication, and a research on the value of artistic labour.
Katia Krupennikova is an independent curator and art critic based in Amsterdam. She graduated from De Appel Curatorial Programme in 2012. Her recent exhibitions include It Won’t be Long Now, Comrades (Framer Framed, Amsterdam), 2017, Post-Peace (WKV Stuttgart and Nest den Haag, 2017), and Games People Play (Nest, Den Haag, 2016). Through her work Krupennikova attempts to dismantle existing social and political constructs into critical artistic models, within which banal relations and conventions are mimicked or criticised, distorted, displaced and revised. She is currently a part of the Core Group at Bergen Assembly 2017-19 (Bergen, Norway).
Nat Muller is an independent curator and writer. Her main interests include: the intersections of aesthetics, media and politics; food and contemporary art in and from the Middle East. She is a regular contributor to art magazines, has edited a variety of publications and written numerous catalogue and monographic essays. www.natmuller.com