Precaire Praktijken #6. Over strategiën voor curatorschap tijdens (en na) Covid.
WE ALL BEGIN life in water
We all begin life because someone breathed for us
Until we breathe for ourselves
Someone breathes for us
Everyone has had someone—a woman—breathe for them
Until that first ga(s)p
For air
– M. NourbeSe Philip[1]
Ik werd herinnerd aan deze woorden, dit stuk tekst, dit gedicht, toen ze doorechoden in de stemmen van Angelo Custódio en Yara Said tijdens hun participatieve performance Breathing/sites in de tuin van de Four Sisters – projectruimte, labyrint. Terwijl ik naar deze woorden luisterde, en ze eenmaal thuis keer op keer herlas, moest ik ze wel verbinden met deze tekst die ik schreef. Deze tekst over hoe het was om een curator te zijn, een organisator van publieke programma’s en events, terwijl de pandemie zich rondom ons uitvouwde. De woorden van M. NourbeSe Philip resoneerden in mij omdat ze ideeën bevatten over de noodzaak van ondersteuningssystemen, van ademen voor elkaar, van infrastructuren van zorg.
Midden in de pandemie zag ik mezelf (en de mensen met wie ik samenwerkte) haastig zoeken naar plekken en vormen voor onze exposities en programma’s: alles live-streamen, afgelaste exposities omzetten in onlineformats, snail mail (opnieuw) omarmen. Doordat ik de ruimte kreeg om deze tekst te schrijven, ontstond de mogelijkheid om op mijn eigen werk van de afgelopen maanden terug te kijken, op hoe dingen ontstonden en hoe ze toekomstige praktijken kunnen helpen vormgeven. Mijn eerdere werk lag op het vlak van gemeenschapsorganisatie rond sociopolitieke issues – niet in kunst en cultuurinstituten – en ik probeer die praktijk mee te nemen in wat ik vandaag doe. Wanneer ik nadenk over wat het betekent om een curator te zijn, dan probeer ik een link te leggen met de etymologie van het woord: een beheerder, iemand die voor iets zorgt of er toezicht op houdt. Het woord ‘zorg’ en zorgpraktijken zijn diep doorgedrongen in de gesprekken, exposities en programmering die ik de afgelopen jaren vorm heb zien krijgen, en nog eens onderstreept door ons huidige, nijpende moment. Denk aan boeken als The Delusions of Care van Bonaventure Soh Bejeng Ndikung, de Wxtch Craft-cycli van het Stadium Generale van de KABK, Landscapes of Care van het Copenhagen Architecture Festival, Make Yourself at Home: Radical Care and Hospitality van het Temporary Art Platform (TAP), onder andere.
Terugkijkend op een deel van het werk dat ik in de afgelopen anderhalf jaar heb gedaan, wil ik de diversiteit onderzoeken van wat cureren als zorg kan betekenen in verschillende contexten, en hoe het is gebaseerd op solidariteitsnetwerken, of misschien op tactische bondgenootschappen – maar hoe dan ook, op onderling afhankelijk zijn en samen zorgdragen.
Op de achterkant van mijn laptop zit een glimmende zilveren sticker van het Feminist Center for Creative Work met de woorden ‘Redistribute Resources’ – herverdeel middelen. Dit herinnert me er voortdurend aan hoe belangrijk het is dat zij die de middelen bezitten nadenken over hoe die middelen worden verdeeld. Toen culturele ruimtes tijdens de pandemie dichtgingen, en events en programma’s werden afgelast, werd het nog urgenter om na te denken over hoe zij die nog steeds toegang hadden tot middelen die verder konden verdelen. In mijn eigen werk gebeurde dit het meest duidelijk op twee verschillende momenten, toen ik werkte aan twee projecten die al waren gefinancierd met culturele subsidies.
De eerste was een klein curatorieel researchproject, The Power of Doing Nothing, waar ik aan werkte met Petra Heck. We hadden een startsubsidie ontvangen van het Stimuleringsfonds om meer curatorieel onderzoek te doen en een subsidieaanvraag te schrijven voor de volle duur van het project dat de vorm moest krijgen van een reizende tentoonstelling. De pandemie en de daaropvolgende lockdowns kwamen op het moment dat we probeerden het project duidelijker vorm te geven. In plaats van te proberen ons het project voor te stellen in een verre, onzekere toekomst, besloten we de subsidie (waarvan het grootste gedeelte daarvoor al was toegewezen voor curatorieel onderzoek en schrijfuren) te gebruiken om samen met Radna Rumping twee radioshows op te nemen voor Ja Ja Ja Nee Nee Nee[2], en de kunstenaars met wie we wilden samenwerken aan de tentoonstelling uit te nodigen om bij te dragen aan die shows. Dit gaf ons de mogelijkheid om de subsidie te verdelen onder de kunstenaars met wie we wilden werken, en om ze nu te betalen voor hun bijdragen (op een voor veel mensen financieel gezien zeer precair moment) in plaats van voor mogelijk werk in de toekomst.
De tweede keer was met Versal, een voormalig kunst- en literatuurtijdschrift dat een onafhankelijke uitgever is geworden en waarvoor ik werk als kunstredacteur. Onder leiding van Marly Pierre-Louis, en ondersteund door mijzelf en de redacteuren Megan M. Garr, Anna Arov, and Jennifer Arcuni, werd subsidie die was ontvangen om een live event-programma te organiseren in plaats daarvan gebruikt om de VERSO / box te creëren, een gecureerde collectie werken die in opdracht werden gemaakt door lokale en internationale kunstenaars, maandelijks verpakt en bij abonnees bezorgd. Deze verschuiving maakte het mogelijk om het geld dat gereserveerd was voor een handjevol events in plaats daarvan te verdelen over een veel grotere groep kunstenaars en schrijvers. Deze twee voorbeelden maakten mij duidelijk dat we wanneer we middelen ontvangen de verantwoordelijkheid hebben om goed na te denken over de (her)verdeling: waar gaat het naartoe, hoe ligt de balans, wie heeft het geld het hardst nodig? De verantwoordelijkheid om beslissingen te maken over hoe middelen worden verdeeld, moet voorbij individuele curatoren en organisaties reiken. De subsidievestrekkende organen waar ik mee in contact stond, het Stimuleringsfonds en het Letterenfonds, maakten tijdens de pandemie duidelijk dat als projecten moesten worden afgelast of uitgesteld het van het hoogste belang was dat we manieren vonden om kunstenaars hun honorarium zo snel mogelijk deels (of helemaal) te betalen. Deze flexibiliteit om de scope en vorm van een project te verleggen, en de nadruk op het belang dat kunstenaars en cultuurwerkers ondanks de omstandigheden eerlijk worden betaald, kan worden meegenomen in onze toekomst post-Covid. De Fair Practice Code zou bijvoorbeeld gepaste contractvereisten kunnen formuleren die kunstenaars ook recht op een honorarium geven voor werk dat is afgerond, zelfs wanneer een festival of expositie wordt afgelast.
Toen de regering in mei 2020 financiële ondersteuning invoerde voor freelancers die door de pandemie werden geraakt, ontstond een crisis voor niet-Europese cultuurwerkers wier kunstenaarsvisa in gevaar dreigden te komen als ze financiële ondersteuning kregen in de vorm van TOZO.[3] Het was belangrijk om de collectieve conversatie hierover – in tekstberichten, threads en van mond tot mond – zichtbaarder te maken binnen de culturele sector. In een samenwerkingsverband met Platform BK, Salwa Foundation en W139, organiseerden we de eerste editie van de Solidarity Sessions. Dit eerste event vond plaats in de hybride omgeving die was gecreëerd door de groep van makers die tijdens de lockdown samenwerkte aan de expositie market. Zeer vroeg in de pandemie zetten de kunstenaars de tentoonstelling om in een gemeenschappelijk werkstation en creëerden de infrastructuur voor een ‘publiek’ event voor een groot virtueel publiek. In de vorm van een info-sessie en een open gesprek keken we naar issues waar cultuurwerkers, onafhankelijke expositieruimtes, instituten en de netwerken om hen heen tijdens de coronacrisis mee te maken kregen. Samen met cultuurwerkers, een advocaat en een vakbondsvertegenwoordiger deelden we persoonlijke verhalen, praktische informatie over mogelijke juridische valkuilen bij het verkrijgen van staatssteun, en maakten we zichtbaar wat verschillende organisaties en platforms deden om cultuurwerkers op dit bijzonder precaire moment te ondersteunen. Het gevoel van empowerment dat dit event losmaakte, door het delen van kennis en het gevoel van verbondenheid op een moment waarop mensen juist eenzaam en van elkaar vervreemd waren, moet niet worden vergeten nu we ons bewegen richting (hopelijk) minder precaire omstandigheden.
De eerste Solidarity Sessions in W139, tijdens de expositie Market.
Een ander initiatief dat tijdens de pandemie tevoorschijn kwam, maar veel eerder was geconceptualiseerd, was DIWAN for Arts and Dialogue, een platform geïnitieerd door Fadwa Naamna, Hilda Moucharrafieh, Ehsan Fardjadniya, Emirhan Akin en mijzelf. Het doel van DIWAN is cultuurwerkers, vooral uit de diaspora, te ondersteunen bij de ontwikkeling van hun projecten en artistieke praktijk – de collectieve struggles aanpakken rond onder andere verblijfsvergunningen, huisvesting en projectfinanciering. Het eerste DIWAN-event was gericht op het in kaart brengen en begrijpen van de specifieke urgenties en issues waar postdoctorale kunstenaars en cultuurwerkers mee te maken krijgen in het eerste jaar na hun afstuderen. We nodigden mensen uit om hun ervaringen in een informele en collectieve setting te delen, vanuit het geloof dat het open delen en bespreken van deze struggles een effectief middel kan zijn om onze uitdagingen het hoofd te bieden en elkaar daarin te steunen. Voor DIWAN en deze andere initiatieven gaat het erom te kijken naar de verschillende lagen en infrastructuren die culturele programmering ondersteunen en tot stand brengen – hulp bij het verkrijgen van kunstenaarsvisa, betaalbare ateliers en huisvesting, eerlijke honoraria voor cultuurwerkers, gesubsidieerde educatie – en niet alleen dat wat zich zichtbaar manifesteert op het moment van een expositie, een opening, een publiek event. In deze gevallen was de coronacrisis – die precaire omstandigheden verergerde en zichtbaar maakte – de katalysator van initiatieven die ver voorbij het huidige moment reiken.
Tijdens de pandemie had ik het drukker dan ooit, vooral met mijn werk voor The Hmm, Platform for Internet Cultures. De events van The Hmm waren erop gericht om onlinecultuur offline te presenteren in een fysieke ruimte. Toen we niet meer samen konden zijn in een fysieke ruimte, werden mijn collega Lilian Stolk en ik ertoe gedwongen om na te denken over wat het betekende om samen online te zijn en te reflecteren op internetculturen, terwijl iedereen juist uitgeput was van het online zijn. We wisten hoe we onze gasten en ons publiek welkom moesten heten in een fysieke ruimte, maar hoe manifesteert dit zich online? Liever dan ons te richten op de begrenzingen van de onlineruimte, begonnen we na te denken over de mogelijkheden. Als eerste experiment deden we een editie van The Hmm waarin we van het ene naar het andere platform hopten (van Twitch naar Jitsi naar Zoom) met op ieder platform een andere spreker, om zo te onderzoeken wat het beste platform is voor culturele events. Dat bleek niet een van de geteste platforms te zijn; daarom bouwden we samen met Hackers & Designers een gedeeld livestreamplatform[4], weg van de extractieve praktijken van Big Tech. We deden tours door alternatieve platforms als Mozilla Hubs en Ethercalc, en hielden een hybride event bij MU waar onze fysiek aanwezige gasten werden gekoppeld aan virtuele buddies. Zo leerden we hoeveel extra tijd, zorg en communicatie we moesten inzetten om een succesvol online-event te organiseren, maar ook over de mogelijkheden die inherent zijn aan de onlineruimte. Online konden we sprekers en publiek van over de hele wereld verwelkomen, wat niet mogelijk was met ons kleine budget voor fysieke events. Online-events maken het ook voor mensen die dat normaal gesproken niet kunnen, om welke reden dan ook, mogelijk om deel te nemen. Dankzij steeds geavanceerdere ondertitelingstechnologie kunnen online-events beter toegankelijk zijn dan hun fysieke tegenhangers. Ten slotte leerden we door events te organiseren met The Hmm wat de waarde is van een kleine organisatie zijn. Dankzij onze kleine omvang waren we in staat om sneller te reageren op de veranderende omstandigheden die door de pandemie werden gecreëerd, en waren we in staat om flexibeler en wendbaarder te zijn bij het gezamenlijk creëren van onze experimentele onlineruimtes weg van Big Tech. Deze periode met The Hmm maakte mij duidelijk hoe zorg zich manifesteert in de ruimte die we met elkaar bouwen (dat onze data niet hoeven te worden geëxploiteerd om aan een online-event deel te nemen), in hoe we communiceren met ons publiek en sprekers (veel tech-tests doen, moderators inzetten voor de chat en de sprekers, heldere informatiemails versturen), en in doorgaan met hybride events vanwege de toegankelijkheid die ze bieden[5] voor een breder publiek.
In de zomer van 2019 was ik met mijn ouders en partner in Minsk in Belarus, mijn geboorteland. Een hele dag trokken we van de ene begraafplaats naar de andere om de grafstenen van mijn grootouders, overgrootouders, ooms en tantes schoon te maken. Wat bij mij resoneerde was het idee van zorgdragen, van schoonvegen, afstoffen, overwoekerende planten wegtrekken – intergenerationeel onderhoudswerk. Zo kom ik weer terug bij die logistiek van zorg, bij zorgdragen, ondersteunen, en solidariteit met elkaar als iets actiefs. Als iets dat moet worden onderhouden door instituten, organisaties en gemeenschappen. Als iets waar we een diep verantwoordelijkheidsgevoel voor moeten voelen, maar ook als iets om elkaar voor verantwoordelijk te houden. Voor mij is cureren een praktijk die rekening houdt met alles rond de expositie zelf – de infrastructuur voor financiële ondersteuning, de organisatorische structuren binnen instituten, de ondersteuningssystemen die voor cultuurwerkers beschikbaar zijn. Hoe verhouden de structuren waarin we zijn ingebed, en die we met dagelijks werk in stand houden, zich tot de vragen die ons bezighouden? Hoe vegen we schoon, stoffen we af, trekken we de overwoekerende planten weg?
[1] M. NourbeSe Philip, ‘The Ga(s)p’, in Poetics and Precarity, ed. Myung Mi Kim and Cristanne Miller (Albany: State University of New York Press, 2018), pp.31.
[2] De twee shows waren ‘Listening to ~ the power of doing nothing’ (hier te beluisteren: https://jajajaneeneenee.com/shows/listening-to-the-power-of-doing-nothing/) en ‘A conversation on ~ the power of doing nothing’ (https://jajajaneeneenee.com/jn/shows/a-conversation-on-the-power-of-doing-nothing/).
[3] U kunt meer lezen over de volledige situatie zoals die zich afspeelde in een tekst van Jeremy Bierbach op de website van Franssen Advocaten: https://www.franssenadvocaten.nl/english/tozo-and-self-employed-residence-permit-holders-the-latest-summary/.
[4] De code voor het livestreamplatform is verkrijgbaar op Github; we hebben een MIT-licentie voor het gebruik ervan opgezet: https://github.com/hackersanddesigners/the-hmm-livestream
[5] Zie het Remote Access Archive-project voor een onlinearchief van de manieren waarop mensen met een beperking voor en tijdens de Covid-19-pandemie gebruikmaakten van toegang op afstand: https://www.mapping-access.com/the-remote-access-archive