Nu valt er veel te zeggen over het cultuurbeleid van Halbe Zijlstra. Duidelijk is dat de lijn die hij heeft uitgezet, wordt voortgezet door het nieuwe kabinet. De Volkskrant schrijft terecht dat zijn bezuinigingsoperatie inmiddels een “onomkeerbare ontwikkeling” lijkt te zijn. Des te meer reden om eens zorgvuldig te bekijken wat de inhoud en consequenties van zijn beleid zijn, zou je zeggen. Wie echter een gebalanceerde bespiegeling verwacht over de grootschalige veranderingen die vanaf volgend jaar ingang vinden, is bij de Volkskrant aan het verkeerde adres. In plaats daarvan vindt een mythische reconstructie plaats van Zijlstra zijn leiderschap. De tendentieuze beeldvorming die Zijlstra de wereld in heeft geholpen wordt door de Volkskrant volmondig onderschreven. Een kernelement van deze beeldvorming is het merkwaardige idee dat de cultuurwereld irrationeel, halsstarrig en onverzettelijk was in zijn protest tegen de bezuinigingen.
Een beeld dat Halbe Zijlstra gebruikte om op onnavolgbare wijze de cultuurwereld zelf de schuld in de schoenen te schuiven van zijn draconische bezuinigingen: “Er was een gebrek aan inhoudelijke argumenten, het werd heel persoonlijk gespeeld en het begon allemaal met een Mars der Beschaving. Als je zo uit de bocht vliegt, kan ik daar niet meer inhoudelijk op ingaan.” Eenzelfde beeld wordt gepropageerd door de Volkskrant. “De tijd van schreeuwen om cultuur en marcheren om beschaving is voorbij”, zo constateert het dagblad op voldane wijze. Dankzij de harde hand van Zijlstra heeft een “nieuw realisme” zich postgevat in de cultuurwereld. De boodschap van Zijlstra – de nadruk op publieksbereik en ondernemerschap – is eindelijk doorgedrongen tot cultuurmakers, zo zou blijken uit recente uitspraken van de Raad van Cultuur en de vakbond Kunsten ‘92.
Wie ook maar een beetje heeft opgelet, weet dat hier de geschiedenis wordt herschreven. Lees het rapport van de Tafel van Zes – een platform waarin de voornaamste belangenorganisaties zich hadden verenigd voorafgaand aan de bezuinigingen – en het staat bol van termen als publieksbereik en ondernemerschap. De noodzaak tot harde bezuinigingen werd volmondig erkend. Dat er sprake zou zijn van een “nieuw” realisme in de cultuurwereld, en dat dit op het conto van Zijlstra geschreven kan worden, is je reinste flauwekul. Zelfs als we kijken naar de veelbeschimpte Mars der Beschaving, die plaatsvindt nadat Zijlstra eenzijdig elke samenwerking met de cultuurwereld heeft opgezegd, vinden we een opmerkelijk inschikkelijke toon.
De Raad van Cultuur, de vakbond Kunsten ’92, zelfs de polemische Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr; iedereen beaamde dat er hard bezuinigd moest worden. De vraag aan Den Haag was enkel of dat aub op eerlijke wijze kon gebeuren, met wat sympathie en overleg. Zoals Nasr het stelde: “Wij burgers, iedereen – wij kunnen bezuinigen, ingrijpend en pijnlijk. Maar wij zullen dat doen op eerlijke wijze, en met liefde voor onze cultuur en ons land.”
Niet dus. Enkele maanden later communiceert een paginagrote krantenadvertentie van de musea voor moderne kunst eenzelfde opruiende boodschap: “politici praat met ons”. Dit alles is natuurlijk van een stuitende radicaliteit. Wat zouden de stakende Belgische fabrieksarbeiders verrast opkijken. Daar zet men auto’s van Ford in de hens en komen de verantwoordelijken langs op gesprek. Hier is het demonstreren of het oproepen tot dialoog al een onacceptabele vorm van agressie. Een reden voor uitsluiting van het overleg. Demonstreren mag kennelijk enkel en alleen als de regering het met de boodschap eens is. Daarbij heeft Zijlstra het op een of andere manier voor elkaar gekregen om de boze reacties op het doordrukken van zijn koers, op te voeren als de oorspronkelijke reden voor zijn unilateralisme. Jammer genoeg daarin bijgestaan door het gebrek aan onderscheidend vermogen van de schrijvende pers.
“Een tweede kenmerkend onderdeel van de beeldvorming, is dat de hele cultuurwereld doordrongen is van een ondraaglijk snobisme.”
Een tweede kenmerkend onderdeel van de beeldvorming, is dat de hele cultuurwereld doordrongen is van een ondraaglijk snobisme, door de Volkskrant beschreven als “de arrogantie van de juiste smaak”. Wie enigszins de Nederlandse cultuurwereld kent, weet dat dit beeld niet klopt. Geen ander land waar je zo makkelijk kan wegkomen met je culturele onwetendheid als Nederland. Geen ander land waar zoveel zeer toegankelijke cultuurproductie plaatsvindt. De beschuldiging van snobisme heeft echter een zeer belangrijke politieke functie. Het is allereerst een manier om elke kritiek op Zijlstra onklaar te maken. Het commentaar op de gebrekkige cultuurkennis van Zijlstra was oorspronkelijk inhoudelijk van aard: waarom iemand aanstellen op een post die geen verstand heeft van het veld dat hij dient te besturen? We moeten het hem nageven. Zijlstra heeft hier een uitgekiende strategie gevolgd. Hij profileerde zich heel bewust als cultuurbarbaar, vertelde aan iedereen die het maar wilde horen dat hij geen verstand had van cultuur en dat hij van Dan Brown, Metallica en McDonalds hield. Dit alles in de hoop zich de woede van de selecte club van cultuursnobs op de hals te halen die Nederland rijk is, waardoor hij zichzelf als man van het volk kon profileren. Een noeste strijder op het voorfront van de Nederlandse versie van de Culture Wars. Daarin is hij met glans geslaagd.
Ten tweede is de beschuldiging van snobisme een van de meest efficiënte werktuigen in de vermarkting van de samenleving en de verdere ontmanteling van het publieke domein. We zien het nu weer gebeuren. In het regeerakkoord wordt het Mediafonds gekort, waardoor subsidie wordt geschrapt voor “moeilijke televisie”, zoals de documentaires van Tegenlicht. Elk beroep op een bestaansrecht van cultuur buiten de tucht van de markt wordt een verdachte vorm van elitarisme, dankzij de beschuldiging van snobisme. In de beeldvorming die Zijlstra populariseerde kwam cultuur bekend te staan als een van de laatste bastions van klassenprivilege. Publieke cultuur, aldus Zijlstra is een ondoorzichtige vriendjeskliek, waar iedereen elkaar dingen toeschuift. In deze context krijgt de markt een democratiserende werking toegeschreven: enkel het kwaliteitsoordeel van de markt gemeten aan de hand van transacties, ofwel bezoekersaantallen, is een democratisch oordeel. Als politiek programma is dit natuurlijk zeer interessant. Het is dezelfde logica die Thomas Frank identificeerde in de Amerikaanse Culture Wars: de egalitaire kritiek op cultuur, afgedaan als elitespeeltje of linkse hobby, maakt het mogelijk voor Rechts om populariteit te verwerven voor een economische agenda die een stuk minder egalitair is.
De Volkskrant probeert het beleid van Zijlstra te depolitiseren. Zijn uitgangspunten waren volstrekt normaal, zo gaat het verhaal. Hij zei het alleen wat harder. Want hij wilde zogezegd stoer overkomen. Het staat er echt. Een alinea later lezen we echter dat zijn ideeën “niet altijd logisch” waren. Nogal wiedes. Je houdt de mensen een Amerikaanse model voor, waar meer privaat geld in cultuur omgaat, maar vervolgens realiseer je geen belastingaftrek voor cultuurdonaties, zoals in de VS gangbaar is. Je maant cultuurmakers om meer publiek te trekken, en tegelijkertijd stel je voor om de BTW te verhogen, wat bezoek juist ontmoedigt. Je bent een voorstander van marktwerking, maar dit geldt dan weer niet voor de zogenaamde ‘topinstellingen’, die vanwege hun naamsbekendheid juist het makkelijkste toegang hebben tot sponsoring. Je wilt dat culturele organisaties private financiering gaan zoeken, maar geeft hen een volstrekt onrealistische termijn daarvoor. Tegelijkertijd bezuinig je drie keer zoveel op cultuur als op andere terreinen, om zogezegd een cultuurverandering te bewerkstelligen die op het eerste gezicht compleet incoherent is. Gaat u maar niet-bestaande private financiering zoeken, is het devies. Het komt niet bij de Volkskrant op zich af te vragen wat de politieke logica is die zich schuilhoudt achter dit ogenschijnlijke gebrek aan logica. Het komt niet bij de Volkskrant op, om zich af te vragen of misschien Zijlstra degene is met het gebrek aan realisme, in plaats van cultuurmakers als ongenaakbare dromers aan de kant te zetten.
Het dubbelzinnige karakter van de bezuinigingen is te herleiden tot de drie verschillende politieke agenda’s die in het nieuwe cultuurbeleid kris kras door elkaar lijken te lopen: een populistische agenda, die op basis van een volks vriendvijand denken, kunst- en cultuurmakers als subsidieslurpers aan de kant zet; een conservatieve agenda, die inzet op een conservatieve notie van cultuur, ofwel erfgoed en het behoud van de klassieke en elitaire cultuur van de ‘topinstellingen’, en tot slot een liberale agenda, die pleit voor marktwerking en terugtrekking van de staat. Het gecombineerde resultaat is dat het grootste slachtoffer van de ingrepen, de meer experimentele, hedendaagse en kleinschalige kunst- en cultuurvormen zijn. De reden dat veel cultuurmakers moord en brand schreeuwen over de bezuinigingen is dan ook niet zozeer de korting van twintig procent maar eerder de manier waarop deze korting bewust lijkt te worden gebruikt om een specifiek deel van de cultuurwereld te elimineren. Het gebrek aan spreiding en het gebrek aan tijd om een nieuw verdienmodel te vinden, voor de organisaties die vaak met honder procent gekort worden, betekent voor velen simpelweg het sluiten van de deuren. Het NIMk, SKOR, en verschillende tijdschriften zijn al ten onder. Velen zullen er nog volgen. Dat, samen met het onvermogen om hierover een integere discussie te voeren, is de giftige erfenis van Halbe Zijlstra.
Dit essay is een Weerwoord op het artikel De erfenis van Halbe Zijlstra van Harmen Bockma uit de Volkskrant van vrijdag 2 november 2012 en is geschreven op verzoek van Platform Beeldende Kunst. ‘Weerwoord’ is een initiatief van Platform BK en geeft richting aan het debat rondom kunst en cultuur door snel in te springen op het huidige kunstbeleid en berichtgeving over kunst in de media.
Dit essay is tevens gepubliceerd op: Joop en Metropolis M.