Robert Dijkgraaf was gevraagd om een inspirerende inleiding te geven deze middag. Naar aanleiding van zijn eerder verschenen stuk in de NRC startte hij zijn betoog met een tegenstelling. Hij legde de vinger op de zere plek door aan te kaarten dat de kunstsector zich meer als collectief en met één stem moet presenteren. Daar heeft hij inderdaad een punt, helaas gaat hij voorbij aan het feit dat de sector zich in de afgelopen vijf jaar wel degelijk heeft verenigd. Initiatieven zoals Platform BK, de Akademie voor Kunsten, het Cultureel Persbureau en de ZaakNu, zijn slechts een aantal partijen die zich na de bezuinigingen actief inzetten om de sector sterker te maken. Dat dit tijd, geduld en middelen kost zou juist de heer Dijkgraaf moeten onderstrepen, en een viering van dit soort initiatieven was dan ook mooi meegenomen aan de start van het nieuwe culturele seizoen. Juist de diversiteit en heterogeniteit van de sector maakt verenigen niet gemakkelijk. De meerstemmigheid is eigen aan het veld en dat moet bewaakt blijven. Dat de vertegenwoordiging daarvan niet altijd even soepel verloopt bewijst ook de samenstelling van de uitgenodigde kunstenaars tijdens het debat. Geen beeldend kunstenaar, muzikant, schrijver, acteur of danser werd vertegenwoordigd. Misschien dat zij het te druk hadden met kunst maken…?
Enfin, Dijkgraaf erkent dat het geen gemakkelijke opgave is voor de ‘versnipperde’ kunstenaar of de ‘duizendpodia’ die zich al multitaskend een weg probeert te banen door een telkens weer veranderende omgeving. Om je dan ook nog eens te bemoeien met politieke kwesties lijkt al snel wat veel gevraagd. Een solide oplossing hiervoor biedt de gastspreker helaas niet, wel somt hij in hoog tempo een aantal verwarrende metaforen op. Zo is daar de kunstenaar als dolfijn; deze schijnt dikwijls drenkelingen naar land te brengen, of zij dit doet vanwege een hoge morele standaard of enkel vanwege een drang om te spelen, feit blijft dat zij levens redt (?!). De kunstenaar als Tour de France rijder; kunstenaars zouden om de beurt los moeten rijden van het peloton om ruimte te creëren voor iedereen. Tenslotte de geslaagdere vergelijking van de in het Teylers Museum bewaarde top van de Mont Blanc als symbool voor de succesvolle kunstenaar; zonder basis geen top.
Dat Robbert Dijkgraaf een inspirerende spreker is moge duidelijk zijn, maar aan inspiratie schort het niet in de kunstsector. Waar het wel aan schort is een goed cultuurbeleid met een duidelijke visie die aansluit op de sector. Daar is uiteraard niet alleen de politiek verantwoordelijk voor, ook het veld heeft daar een belangrijk aandeel in. Het Paradisodebat had zoals moderator Ruben Maes het verwoordde, een goed ‘oefenmiddagje’ kunnen zijn om de koppen dezelfde kant op te krijgen en een begin te maken aan een heldere visie voor de Nederlandse kunstsector. Over dat beleid werd helaas geen concreet woord gerept. Navolgend op het verhaal van Robbert Dijkgraaf, kwam het weerziens van de politici met ‘hun’ kunstenaar. Hoe Ruben Maes ook zijn best deed, een echt debat of noem het gesprek, kwam er niet van. Eigenlijk leek er enkel consensus te zijn over de relatie tussen kunst en politiek in Nederland; de twee hebben elkaar nodig. Even leek de situatie van pakweg vijf jaar geleden nooit te hebben bestaan. Dat is dan ook precies wat een aantal van de cultuurwoordvoerders ons wil doen geloven. Zo roept Jacques Monasch op om “de dingen niet teveel te rationaliseren want dat debat van een aantal jaren geleden zijn we allang voorbij”. Gelukkig is de afrekening van Rutte I niet bij iedereen uit het geheugen gewist. De nieuwe woordvoerder van D66, Alexander Pechtold reageert met terechte argwaan op Monasch: “Ik zou willen dat we het achter ons hebben gelaten. Dat was geen bezuiniging maar een afrekening, en de VVD is nog altijd bezig dat vuurtje aan te wakkeren!” Die VVD was overigens nergens te bekennen deze middag, wat wellicht de reden was waarom het een mild en evenwichtig gesprek bleef.
Op de valreep komt er nog een kritische vraag uit het publiek. “Waarom krijgen kunst en cultuur nooit een prominente plek in het verkiezingsdebat? Als deze dan toch zo essentieel zijn voor onze maatschappij, is het dan niet de taak van de politiek om dit op de grote agenda te zetten?” De vraag wordt door Alexander Pechtold onterecht afgewend als onzin. Ligt daar niet juist het probleem van de middag? Heeft de sector niet al eerder zijn verantwoordelijkheid laten blijken door het belang en de waarde van kunst weer in het jargon van de politiek te brengen?
De toon van het Paradisodebat bevestigt dat er geluisterd is. Is het nu niet de verantwoordelijkheid van de cultuurwoordvoerders om te helpen deze boodschap groter uit te dragen in de maatschappij?