Er verschenen van de week twee opmerkelijke filmpjes in de regionale media waarin twee vooraanstaande personen uit de Nederlandse cultuursector aan het woord werden gelaten. Op TV Rijmond was er tien minuten spreektijd voor de Stanley Bremer, directeur van het Wereldmuseum. Het Eindhovens dagblad zond via YouTube een column uit van huiscolumnist Jos Kessels. Aangenaam, nog niet eerder van deze columnist gehoord. Helaas, zowel bij Kessels als Bremer blijkt er weinig begrip, liefde en waardering voor cultureel erfgoed en belangrijke ontwikkelingen in de hedendaagse cultuursector.
Bremer gooide op TV Rijnmond zijn belangrijke collectie voor de tweede maal in een paar jaar in de uitverkoop. Ditmaal niet alleen de Afrika collectie, uit de gehele collectie van het wereldmuseum is er een minimale selectie aan zogenoemde topstukken gemaakt, de rest mag weg. Wég kansen voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek, wég samenhangende collectie die met liefde bijeen is gebracht door honderden particulieren, de gemeente Rotterdam en het bedrijfsleven. Wég met de reputatie van het museum, welke partij zal nog ooit iets aan het museum willen schenken?
Ook Bremers tactiek om het Wereldmuseum af te slanken en de opbrengsten in een ‘renderend fonds’ te brengen klinkt als een van de grootste luchtbellen uit de recente Nederlandse museumgeschiedenis. Voor een museum met historisch besef zou de betrouwbaarheid van een zogenaamd renderend fonds twijfelachtiger moeten klinken dan als één van de meest lumineuze ideeën van de zittende directeur. Want Bremer heeft het verleden niet op zijn hand. De kans is groter dat Rotterdam in 2020 met een failliet Wereldrestaurant heeft te maken dan met een mooi Wereldmuseum dat ooit een financieel lastige situatie heeft overwonnen.
Dan Jos Kessels. De columnist van het Eindhovens Dagblad trekt in een videocolumn al mopperend langs innovatieve centra voor hedendaags design en hedendaagse kunst. Onder andere MU, Capital D en Strijp S moeten het ontgelden en worden door hem gelabeld als: ,,Gesubsidieerde nep slurpers, designdozen, lamlendige kapitaalvernietigers, Strijp-S Euro-strippers, subsidieslonzen, bodemloze putters, betaalde truttenbende, arrogante nepverkopers en subsidieschijnheiligen”. Samengevat, Kessels gebruikt zijn podium om een lekker bekkend maar afgezaagd verhaal af te steken over gemeenschapsgeld dat besteed wordt aan designdozen, frutselende MU-mutsen, pratende nepkunstenmakers, lallende lullen en subsidieslonzen.
Waarom en hoe heeft deze regionale opiniemaker een podium voor deze opmerkelijke, ongefundeerde en afbrekende column gekregen? Op de website van het Eindhovens dagblad zegt Kessels: “Als mensen zichzelf en hun werk serieus nemen, kun je ze net zo min serieus nemen. Met zwaar bier en een zak aanstaande sigaretten zat ik op een avond wat te dubben over die filmpjes. Ik kon mezelf maar beter trouw blijven, dus speelde ik wat met mijn aversie tegen zwaar gesubsidieerde pretentieuze kunstinstellingen en de zogenaamde bedrijvigheid van cul city.” Ik ben benieuwd naar Kessels ware argumenten in plaats van deze benevelde populistische komkommercolumn die er bij de cultuurhaters ingaat als zoete koek.
Opvallende overeenkomst tussen de ‘betogen’ van Bremer en Kessels is dat ze gaan over geld, geld, en nog eens geld. Beide heren zijn representatief voor een tijd waarin bijna alles in Euro’s wordt verantwoord en waar alleen nog wordt gekeken naar meetbare resultaten: bezoekersaantallen, eigen inkomsten en prestatierasters. Sinds wanneer zijn Euro’s het doorslaggevende argument om cultureel beleid goed te praten, zoals Bremer doet, of af te kraken, zoals Kessels dat doet? In plaats daarvan moet er een debat gevoerd worden over de intrinsieke waarde van (hedendaagse) cultuur. Dan pas wordt er duidelijk wat er in onder andere in Eindhoven wordt opgebouwd en in Rotterdam wordt afgebroken.