“Onder de vlag van bezuinigingen en rationaliteit werd de wijze waarop de kunsten gerelateerd zijn aan de overheid radicaal overhoop gehaald”
De vorige regering verweet het veld niet te durven kiezen en riep om een realistische bezuiniging in tijden van crisis. Maar dit was feitelijk niet een budget neutrale maar een uiterst ideologisch geladen draai die de cultuurpolitiek van de laatste decennia fundamenteel heeft gekeerd. Onder de vlag van bezuinigingen en rationaliteit werd de wijze waarop de kunsten gerelateerd zijn aan de overheid radicaal overhoop gehaald. De maatregelen landden namelijk onevenredig bij de productie van kunst – bij de kunstenaars, experimentele productiehuizen en platforms – en lieten de topinstituten en het erfgoed ongemoeid. De voorheen meer sociaaldemocratische wijze van cultuurfinanciering maakte productie een essentieel onderdeel van de kunsten.
Deze reactionair liberale turn, gevoed en mogelijk gemaakt door het populistische ressentiment van Wilders, bestempelt cultuur als een zaak van ‘subsidieslurpers’ en een hobbyistische aangelegenheid. In dit klimaat werd cultuur geen zaak van het algemeen nut, niet van maatschappelijk belang, maar een zaak van de elite en – volgens liberale leerstelling – uitsluitend een zaak van ondernemen waarvoor geen publieke ondersteuning of stimulering aangewezen wordt geacht. Onder deze privatiseringsdoctrine vergeleek VVD’er Stef Blok de kunstenaar met de postbode voor wie ook geen subsidiepotje bestaat.
Daamen toont zich een willige marionet in deze ideologische wijziging: hij heeft de logica van crisismanagement geïnternaliseerd en blijkt bereid tot het snijden in eigen vlees. Hij verwijt het eigen veld de terminologie van de ‘inherente’ waarde van de kunsten te instrumentaliseren om zo bezuinigingen te vermijden, en zo de politiek op afstand te willen houden. Het is een kritiek die vaak gebezigd is door populisten als Wilders.
En hoewel er getwijfeld kan en mag worden aan de invulling van deze term, is het juist wel datgene wat kunst tot waarde maakt. Het is eigenaardig de directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam deze waarde zo snerend te horen bezigen. Als de directeur deze opdracht al niet kan verdedigen – te vuur en te zwaard, want dat zou hij moeten doen – wie doet het dan wel?
Daamens presentatie van de politiek geformuleerd onder Zijlstra als een ‘niet kiezen’ waartoe het veld zich dan zelf zou moeten formuleren, is in ieder geval een onjuiste. In tegenstelling tot wat Daamen beweert, sluit de kunst zich niet op in de ivoren toren noch houdt zij afstand tot de politiek. Het is alleen zo dat de politiek, in de vorm van de politiek van Zijlstra, het veld confronteert met gerichte, specifieke bezuinigingen en hiermee de kunsten in een ideologisch model perst. De verwijten vanuit de sector gelden veeleer de wijze van bezuinigingen dan dat het veld zich elitair niet zou willen verhouden tot de politiek. Daamen ontgaat de reikwijdte van deze turn in de kunstenfinanciering door deze als richtingloos voor te stellen. Of veinst onwetendheid.
“Ook hij vecht voor zijn eigen taartstuk, vermomd als prikkelend debatstuk.”
Een andere misplaatste kritiek aan het veld is die van het gebrek aan coherentie dat zou leiden tot gebrek aan daadkracht. Deze incoherentie is juist de zaak van de politiek, die verantwoordelijk is voor de culturele infrastructuur. De huidige versnipperde infrastructuur bevordert onderlinge concurrentie en na-ijver. Een observatie die we ook bij Daamen kunnen vaststellen. Ook hij vecht voor zijn eigen taartstuk, vermomd als prikkelend debatstuk. Ironisch genoeg is Daamen daarmee zelf een exponent van hetgeen hij zegt te kritiseren, zijn oproep wordt gevoed door de concurrentiestrijd om de beschikbare, onder druk staande budgetten.
Gebruikmakend van zijn terechte kritieken op de lacunes in het huidige systeem (er mist aansluiting met doelgroepen die niet gezien of bediend worden, er wordt wellicht teveel bedeeld aan relevantie verliezende vormen van kunst) kiest Daamen radicaal voor het liberale model. Hij kiest voor het trechtermodel onder het mom van ‘nu eenmaal onvermijdelijk bezuinigingen’, die als ongenaakbare natuurkrachten worden voorgesteld.
Het is een inmiddels beproefd recept voor de verdere uitholling van sociaaldemocratische welvaartsstaatideeën. Wie herinnert het zich nog? In Daamens visie is het cultuurstelsel alleen bedoeld voor het faciliteren van reeds bestaand ‘talent’, want zo redeneert Daamen:
“Het cultuurbeleid is dan niet primair gericht op de onderkant, maar op het stimuleren van het beste. De kunsten en de kunstenaars bestaan immers vanwege zichzelf, die redden zich wel, ook zonder cultuurbeleid. Het cultuurbeleid faciliteert, scheidt het kaf van het koren en maakt dat het beste voor een groot publiek toegankelijk wordt. Goed cultuurbeleid kiest.”
Het is alleen volkomen onbegrijpelijk wat hij hiermee bedoelt, zeker gezien de door hemzelf geschetste problemen zoals het ontbreken van een mecenaat en een kunstmarkt van betekenis. Hoe deze kunstenaar zichzelf dan gaat redden (vanuit zijn intrinsieke zijn, laat Daamen nu weer wel weten) blijft volslagen onduidelijk. Hiertoe dienden juist de productiehuizen, de leerscholen voor de aanstaande professionaliteit.
Het trauma van Van Gogh dat Daamen metaforisch gebruikt als oorsprong voor het overbetuttelende Nederlandse kunstklimaat springt hem terug in het gezicht: Van Gogh had het in Daamens voorstel niet gehaald, inderdaad. Van overhellende zorgplicht naar doelbewuste verwaarlozing. Daamen voegt zich naadloos in de implementatie van het neoliberale wereldbeeld.
Een tegendraads en werkelijk prikkelend antwoord zou zijn hoe we de culturele productie in het land kunnen bevorderen en hoe we het als maatschappelijk platform kunnen organiseren. De knelpunten zijn correct geconstateerd. Maar een wezenlijk antwoord op de plek van kunst in de maatschappij kan niet alleen gedacht worden via economische parameters, zoals Daamen doet.
Een prikkelende opening werd gegeven door kunsthistoricus Steven ten Thije in zijn reactie op Daamens stuk. De kern hiervan is om als overheid juist meer verantwoordelijkheid te willen nemen in plaats van minder. De particuliere markt zorgt namelijk niet voor de beoogde functie die kunst kan vervullen. De particuliere markt neemt kunst weg van het openbare platform waarop ze als publieke functie tot haar recht moet komen. Ten Thije pleit ervoor om naast het stimuleren van productie en presentatie (zoals nu ook al gangbaar is) juist meer de receptie ter hand te nemen.
“Platform Beeldende Kunst beantwoordt deze laatste vraag met een volmondig ja.”
De werkelijke vraag die Daamen voorlegt en die politiek beantwoord moet worden is of een overheid de gang naar de markt moet faciliteren of mogelijkheden mag scheppen die er anders niet zouden zijn. Platform Beeldende Kunst beantwoordt deze laatste vraag met een volmondig ja. Neem naast het stimuleren van de productie en presentatie ook de functie van kunst als openbaar platform op als een van de kerntaken van de overheid.
De markt is niet het toverwoord, niet het panacee voor alle problemen waarvoor een diepere inspanning vereist is. De samenleving is niet equivalent aan de markt. Een volwaardige samenleving is in staat de spanning tussen vrijheid en gemeenschapszin goed te organiseren. Dát is een knuppel in het hedendaagse politiek-culturele klimaat waarmee rimpelingen worden veroorzaakt, in tegenstelling tot als een geval van Stockholmsyndroom aan de gijzeling van Zijlstra toe te geven.
Zet een tand bij in plaats van achteruit te hollen. In tegenstelling tot de angst voor zo’n taakstelling, zou een directeur van de hoofdstedelijke Schouwburg zo’n taak moeten willen omarmen. Deze retoriek wordt op dit moment niet hard genoeg weersproken.