Q

WW#22 Als Fair Practice Code het antwoord is, wilt u dan de vraag nog eens herhalen?

De Fair Practice Code wordt omarmd door overheden en fondsen! Geweldig! Eindelijk eerlijke beloning voor kunstenaars. Dat was althans mijn verwachting, maar ik zie dat er nog belangrijke stappen gezet moeten worden om tot een eerlijke kunstsector te komen en dat we kritisch moeten blijven over de manier waarop de code geïmplementeerd wordt.

13/01/2020




Vanuit mijn positie als penningmeester van de kunstenaarsvereniging iii in Den Haag – die kunstenaars een podium biedt en ondersteunt in productie, onderzoek en presentatie – weet ik dat het niet eenvoudig is om de code te implementeren, omdat de code zelf redelijk open is en er niet voor alle kunstdisciplines en -contexten richtlijnen en/of cao’s zijn. Begin december heeft iii een subsidieaanvraag bij de gemeente Den Haag ingediend voor structurele subsidie in de komende vier jaar. In deze aanvraag is de Fair Practice Code een verplicht onderdeel, zoals nu bij meerdere gemeentes, fondsen en ook het ministerie het geval is. Juist in de criteria van subsidieaanvragen wordt duidelijk hoe overheden handen en voeten gaan geven aan fair practice en bemerk ik de verschillende interpretaties die de code heeft gekregen, en welke onderdelen er zijn blijven liggen.

Vragen ter verantwoording

Het is de eerste keer dat in het Kunstenplan van Den Haag het handhaven van de Fair Practice Code een criterium is voor instellingen die voor de komende vier jaar aanvragen, net als alle andere meerjarenaanvragen in Nederland. Reden om enthousiast te zijn, zeker voor een bottom-up organisatie als iii, die in 2013 opgericht werd om als kunstenaars samen sterk te staan om fatsoenlijk betaald te worden voor hun werk. We pogen om voor het eerst meerjarige, structurele subsidie te ontvangen voor de komende periode (2021-24) om onze positie verder te versterken. Daarom heb ik als penningmeester urenlang gerekend om de vragen onder het kopje ‘Fair Practice Code’ goed te beantwoorden en te becijferen wat de meerkosten van de code zullen zijn voor onze organisatie.

Voor het berekenen, levert de gemeente een formulier met vragen en tabellen aan.[i] De vragen gaan over cao’s, richtlijnen, fte’s, (onbetaald) overwerk en structurele werkzaamheden van vrijwilligers en stagiairs, en over de consequenties en maatregelen om eerlijke beloning te implementeren. In de tabellen kunnen de meerkosten (1. het verschil tussen het uitbetaalde loon in 2018 en de norm in 2021 en 2. het verschil tussen de betaalde uren en de onbetaalde gewerkte uren) worden berekend voor medewerkers met een vast of tijdelijk contract en zzp’ers.

Er is geen toelichting die duidelijk maakt of onder zzp’ers ook kunstenaars worden gerekend, of dat onder deze groep alleen de curator, de technicus, de schoonmaker en de boekhouder vallen. Aangezien de meeste kunstenaars formeel zzp’er zijn, zou het logisch zijn dat ze onder de groep zzp’ers worden gerekend. Maar een open vraag over kunstenaarshonoraria licht kunstenaars er speciaal uit en veroorzaakt verwarring. Deze vraag gaat over of het honorarium dat iii kunstenaars biedt, is afgeleid van een richtlijn of niet en gaat dus niet over meerkosten. Hoeven de meerkosten voor kunstenaarshonoraria dan niet in kaart te worden gebracht? Hier begint het te wringen. De roep om een fair practice kwam voort uit het feit dat het werk van kunstenaars onderbetaald wordt, dus juist op dit punt zouden instellingen meerkosten moeten maken om dit recht te zetten.

Richtlijnen en contexten

Ik snap dat de meerkosten voor een fatsoenlijk honorarium voor kunstenaars de meest lastige post is om te becijferen vanwege verschillende redenen. Het werk van kunstenaars is bijvoorbeeld niet in fte’s te vatten, omdat de kunstenaar vrijwel alleen voor korte duur een dienst levert aan een instelling: slechts één expositie, compositie, productie, optreden, etc. Sterker nog, voor lang niet alle kunstuitingen is het makkelijk de werkzaamheden zelfs in uren te vatten, want er is geen strikte grens tussen artistiek werk of ondersteunend werk binnen je kunstpraktijk. Anders gezegd, in- en uitklokken staat haaks op een artistieke praktijk. Voor de beeldende kunst is er daarom een richtlijn ontwikkeld voor presentaties zonder verkoopdoeleinden, die het ‘tijdscriterium’ van productie buiten beschouwing laat. Voor compositieopdrachten is er een richtlijn op basis van de duur van de compositie en het aantal partijen die geschreven moeten worden.

Met deze richtlijnen is het desondanks lastig voldoende zicht te krijgen op een eerlijk honorarium voor de interdisciplinaire praktijken en de variatie aan contexten binnen de kunst en de creatieve industrie waar we als kunstenaars van iii mee te maken hebben. De kunstenaars waarmee we samenwerken hebben vaak een interdisciplinaire praktijk tussen kunst en technologie, tussen performance en installatie, waarbij elk werk een eigen presentatievorm heeft. De media waarmee gewerkt wordt zijn geluid, licht, het lichaam en de ruimte. De kunstenaar ontwikkelt het werk van begin tot eind; van concept tot uitvoering. Soms worden er werken ontwikkeld in teams, maar meestal individueel. Presentaties van de werken vinden plaats op performance-evenementen, in tentoonstellingen of als participatief programma. Deze evenementen kunnen op zichzelf staan in een kunstruimte of onderdeel zijn van een groot meerdaags festival.

De verschillende types honoraria die iii kunstenaars voor artistiek werk aanbiedt, zijn voor het doen van een residency (met een productiebudget), het geven (en ontwikkelen) van een workshop, het presenteren van geproduceerd werk op een performance-avond of in een tentoonstelling, en het cureren van een of meer evenementen of een tentoonstelling. De twee genoemde richtlijnen zijn voor deze gevallen niet altijd toepasbaar. De richtlijnen kunnen verder aangevuld worden op het gebied van “nieuwe” media (elektronisch/digitaal/interactief werk), voor uitvoering van eigen werk (performance), en ook verdere uitsplitsing van ontwikkeling (residentie met productiebudget) en presentatie (als performance of tentoonstelling) zou meer inzicht geven in eerlijke honoraria voor deze werkzaamheden.

Transparantie

Ook is er nog geen volledige transparantie over de honoraria. In het veld is nog weinig openheid over hoeveel een kunstenaar voor een presentatie krijgt; verschillende kunstenaars die werk presenteren binnen één festival horen niet van elkaar wat ze krijgen voor hun presentatie. Ook is er vaak niet bekend wat kunstenaars die eerder bij dezelfde organisatie iets presenteerden kregen voor hun werkzaamheden, of wat het totaalbudget is voor een evenement. Jaarverslagen bieden weinig inzicht in de beloning van individuele kunstenaars. Wellicht zijn de meerkosten überhaupt niet goed te becijferen totdat we transparantie hebben over welke honoraria nu gehanteerd moeten worden om een basis te hebben voor een goede discussie over hoe en wat er anders moet; totdat we voor iedere kunstdiscipline en context goede richtlijnen hebben die als maatstaf kunnen fungeren.

Maar deze transparantie is juist wel nodig bij de implementatie van de Fair Practice Code. Juist nu is het van belang om in beeld te brengen wat organisaties doen om de kunstenaarshonoraria naar een eerlijk niveau te brengen; een niveau dat past bij de centrale rol van de kunstenaar in een levendige en levende kunstsector. Bovendien kunnen instellingen wel aangeven wat ze voor de komende subsidieperiode veranderen in hun budgettering van kunstenaarshonoraria ten opzichte van de vorige periode. Hoeveel wordt de beloning per kunstenaar voor verschillende activiteiten verhoogd ten opzichte van voorgaande jaren, hoeveel activiteiten en kunstenaars worden geprogrammeerd?

We moeten ernaar streven om de meerkosten voor kunstenaarshonoraria ook in beeld te krijgen, want het zijn juist de kunstenaars die een slechte onderhandelingspositie hebben, als sluitpost op de begroting stonden en de slechtste inkomenspositie hebben in de culturele sector. Ik pleit er dus voor om kunstenaarshonoraria meer prioriteit te geven, en ze als eerste vraag apart uit te lichten én de meerkosten ervan te berekenen.

Meer dan meerkosten

Het is belangrijk te benadrukken dat de Fair Practice Code over meer gaat dan de (meer)kosten van beloning volgens de toepasbare cao’s of richtlijnen. Het gaat ook over transparantie, vertrouwen, diversiteit en ook gaat de code over solidariteit. Naar mijn idee is dit solidariteitsvraagstuk er een die vertaald kan worden naar eerlijke verdeling. Hoeveel procent van de kunstbegroting in Nederland komt daadwerkelijk bij kunstenaars met een actieve praktijk terecht? Het is deze vraag die ik mis in het subsidieformulier en waar ik transparantie over zou willen hebben. Naast de vraag of iedere werkende in de sector eerlijk betaald krijgt, is er dus ook een vraag over eerlijke verdeling.

Ik besef al te goed dat dit een lastige vraag is, omdat het een pijnpunt in de sector naar boven brengt. Voor veel instellingen staat het water al een aantal jaar aan de lippen. Na de bezuinigingen die ingezet werden door Halbe Zijlstra in 2011 – en die door de provinciale en gemeentelijke overheden met evenveel kracht werden bijgezet – hebben instellingen geschaafd aan hun personeelskosten, ze hebben medewerkers ontslagen en zijn meer flexibele arbeid in gaan huren. Menige instelling kon overleven, maar had onvoldoende budget om aan kunstenaars een fatsoenlijk honorarium te betalen voor het presenteren van hun werk, laat staan het produceren[ii]. Waar ontslagen medewerkers in loondienst tijdelijk konden terugvallen op WW, was het vangnet voor kunstenaars in de vorm van de WWIK al in 2011 wegbezuinigd door Rutte I. Toch bleven kunstenaars passievol doorakkeren voor een te laag honorarium.

Om transparantie in het verdelingsvraagstuk te krijgen, is het noodzakelijk om de kunstenaarshonoraria uit te lichten in de berekening van de meerkosten. Daarom kijk ik scherp naar de onderzoeken die in alle kunstsectoren gedaan zijn voor het invoeren van de Fair Practice Code, en of kunstenaarshonoraria inderdaad hierin zijn meegenomen. Anders lopen we het risico dat de omarming van de Fair Practice Code door de overheden ervoor zorgt dat kunstenaarshonoraria opnieuw de sluitpost op de begroting worden, en dat de code daarmee een averechts effect zal hebben.

Positie kunstenaar

In het rapport over het toepassen van de Fair Practice Code in de creatieve industrie (architectuur, ontwerp en digitale cultuur), zie ik weinig veelbelovends.[iii]. Het woord kunstenaar komt in het rapport niet voor, noch wordt er gerept over de rol van opdrachtgeverschap van structureel gesubsidieerde instellingen en het aanbieden van fatsoenlijke kunstenaarshonoraria als zodanig. Het woord zzp’er komt voor in het rapport, maar het is onduidelijk of hier ook opdrachten aan kunstenaars mee worden bedoeld, of dat dit inderdaad de technicus is die achter de lichttafel staat, de fotograaf die evenementen documenteert of de boekhouder die helpt om de jaarrekening op te stellen. Mijn vrees lijkt bevestigd: het lijkt erop dat het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie – de opdrachtgever van het rapport – uit het oog was verloren waar de discussie over fair practice om begonnen was: een eerlijke culturele sector met fatsoenlijke kunstenaarshonoraria. Het lijkt erop dat de vraag aan de onderzoekers van SiRM te weinig rekening heeft gehouden met kunstenaars als een specifieke kerngroep werkenden in de creatieve sector.

Het rapport beperkt zich tot de meerjarig gesubsidieerde instellingen in de creatieve sector en de data die de directies van deze instellingen hebben aangeleverd. Er is geen input gevraagd aan de kunstenaars die bij die instellingen geprogrammeerd werden. En – misschien nog belangrijker – de kunstenaars die ‘nee’ gezegd hebben tegen een (te) laag honorarium komen evenmin aan het woord. Deze focus op de culturele instellingen in het onderzoek naar de meerkosten door de Fair Practice Code, zorgt voor een verdere marginalisering van de kunstenaar terwijl de code juist het tegenovergestelde bepleit. We weten dat de onderhandelingspositie van de kunstenaar uiterst zwak is, maar bij de implementatie van de code krijgen zij geen zeggenschap om de meerkosten voor de honoraria te bepalen. Kunstenaars weten het beste wat er nodig is om hun projecten te realiseren, maar worden vaak pas betrokken bij de uitvoering, als de budgetten al vast staan en er geen ruimte meer is voor onderhandeling of discussie over het budget.

Breng solidariteit in kaart

In de komende maanden buigen commissies zich over de aanvragen van instellingen en kijken ze kritisch naar hoe de instellingen, die ondersteuning willen krijgen van de overheid, de Fair Practice Code implementeren. Op gemeenteniveau zijn de deadlines ongeveer nu, voor de landelijke BIS[iv] in februari, en voor de landelijke fondsen daarna. Op gemeentelijk niveau is het waarschijnlijk te laat om deze solidariteitsvraag op het formulier te krijgen, maar er kan in de beoordeling wel deels naar worden gekeken.

Voor aanvragen op landelijk niveau is er nog wel wat te bereiken. Er is in ieder geval al de post “uitvoerende kunstenaars” als vaste post in het begrotingsmodel dat het ministerie hanteert. Als dit wordt aangevuld met vragen waarmee de meerkosten te becijferen vallen, dan kunnen die helpen een antwoord te geven op de grotere vraag “hoeveel dragen de middelen uit het Kunstenplan bij aan het inkomen van de kunstenaar”? Mijn voorstel voor de formulering van deze vragen is:

  • Welk percentage van de totale begroting van de instelling betreft kunstenaarshonoraria?
  • Welk percentage en welk bedrag van de begrote activiteitenlasten waarvoor subsidie wordt aangevraagd betreft kunstenaarshonoraria?
  • Welk percentage en bedrag van de totale personeelskosten van de instelling vormt inkomen voor kunstenaars met een actieve praktijk, ook als deze werkzaamheden niet het eigen artistieke werk betreffen?[v]
  • Hoe zijn de kunstenaars betrokken geweest in het vaststellen van de budgetten voor de activiteiten van de organisatie?

Deze vragen zijn belangrijk. Met de antwoorden zouden we kunnen nagaan of het nodig is om een quotum in te stellen. Ik heb nog een paar uur extra besteed om eigenhandig deze vragen toe te voegen aan onze subsidieaanvraag bij de gemeente, om de aanvraag naar onze definitie van fair practice te schrijven. Daarbij heb ik nog opgemerkt dat we bij iii de beloning van de kunstenaar niet tot sluitpost maken, maar dat het de eerste post is die we begroten. Voor de landelijke fondsen is het misschien nog niet te laat om ervoor te lobbyen om deze solidariteitsvraag toe te voegen en in de toekomst via de jaarrekeningen controle daarop uit te oefenen, zodat aanvragen ook op dit punt vergeleken kunnen worden wanneer beoordeeld wordt of de Fair Practice Code nagevolgd wordt.

Laten we ervoor zorgen dat de kunstenaar centraal staat bij de implementatie en handhaving van de Fair Practice Code!

 

[i]     De vragen en tabellen zijn hier beschikbaar als download

[ii]    Als compensatie konden kunstenaars wel in sommige sectoren, waaronder de Creatieve Industrie, zelf direct projectsubsidies aanvragen.

[iii]   “Op weg naar het nieuwe normaal in de creatieve industrie – Toepassing van de Fair Practice Code in de meerjarig gesubsidieerde creatieve industrie”, SiRM, 15 augustus 2019.

[iv]   BIS: Basis-infrastructuur: de instellingen die direct door het ministerie gefinancierd worden.

[v]    Zie ook het initatief 51% in België (http://www.51procent.be/) dat ervoor pleit om 51% van alle betaalde functies in de kunstensector te laten uitvoeren door kunstenaars met een actieve praktijk.

 

met dank aan Joram Kraaijeveld, Michelle Schulkens en Matteo Marangoni




Over Marije Baalman

Marije Baalman (Amsterdam) is een freelance kunstenaar en onderzoeker/ontwikkelaar in het veld van interactieve geluidskunst. Ze maakt performance, haar eigen instrumenten en installaties, ontwikkelt technologie, en reflecteert op haar eigen praktijk in de bredere kunstcontext. Momenteel schrijft ze een boek “Just a question of mapping” dat eind 2020 uit zal komen bij V2_ (Rotterdam). Ze heeft een diverse achtergrond in technische natuurkunde, akoestiek, electronische muziek, computationele kunst en interactietechnologien. Ze heeft gestudeerd en onderzoek gedaan aan de TU Delft, TU Berlijn en Concordia University in Montreal, en heeft gewerkt bij STEIM. Ze is lid en penningmeester van het Instrument Inventors Initiative (iii) in Den Haag. Ook is ze betrokken bij de ontwikkeling van een nieuwe broedplaats in collectief eigendom en zelfbeheer in het Nieuwe Bajesdorp (Amsterdam).


GERELATEERDE ITEMS